20752 |
niknak |
niknakje:
niknékskes (Q001p Zonhoven),
Eng. knickknack: snuiterij
niknákskes (Q001p Zonhoven)
|
kleine, harde, ronde koekjes met een verhard suikertoefje op || niknak
III-2-3
|
21401 |
niks waard |
niks waard:
dāt ès neks wiart (Q001p Zonhoven)
|
Dat is niets waard. [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|
20504 |
nippen |
lebberen:
De kleeënen ès ao z¯n mè.llek aon¯t lébbere: het kindje smakt gretig aan zijn melk
lébbere (Q001p Zonhoven),
met sipjes drinken:
verschillende wijzen van drinken zijn: een teug, een slok, een klok, een sip
met sipkens drinken (Q001p Zonhoven),
sutsen:
sutse (Q001p Zonhoven),
Fr. sucer
sutse (Q001p Zonhoven)
|
met kleine teugjes drinken || met kleine teugjes en smakkend drinken || met kleine teugskes al sippende drinken || nippen
III-2-3
|
28593 |
nitraat |
nieterzout:
nitǝrzã.t (Q001p Zonhoven),
nitǝrzāt (Q001p Zonhoven)
|
Zout van salpeterzuur. Deze stof gebruikt men eveneens ter bedwelming van de bijen. [N 63, 77c; JG 1a+1b; JG 2b-5, 10; monogr.]
II-6
|
30213 |
nok |
vorst:
vō.st (Q001p Zonhoven),
vǫst (Q001p Zonhoven)
|
De bovenste liggende balk in het dakgebint waartegen de kepers rusten. De nokgording heeft doorgaans een doorsnede van 9,5 x 9,5 cm. Onder nok of vorst verstaat men ook dikwijls het hoogst gelegen gedeelte van een dak, de dakbedekking inbegrepen. Zie ook het lemma 'ruiter' en afb. 49j en 85. [S 41; N 32, 43d; N 54, 161; L 8, 66a; L 12, 9; L B1, 169; monogr.; div.; Vld.]
II-9
|
19455 |
noodbed, kermisbed |
paljas:
paljas (Q001p Zonhoven)
|
noodbed, kermisbed [ZND 40 (1942)]
III-2-1
|
20810 |
nootmuskaat |
notemuskaat:
noo.ëtemöskòòët (Q001p Zonhoven)
|
notenmuskaat
III-2-3
|
21348 |
nors |
bars:
bars (Q001p Zonhoven)
|
onvriendelijk, stuurs, nors, bars [aling, strak, grenniog, stom, bars, stuurs, nors, zuur] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21122 |
noten afslaan |
afhouwen:
āfhōn (Q001p Zonhoven),
plukken:
WLD
plukken (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven)
|
noten afslaan [ZND 36 (1941)] || Noten afslaan (boeken, beuken slaan, rammelen, sloesteren). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
33501 |
notendop |
bolster:
WLD
bolster (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
schaal:
ad. opgave: (ook uitspr. schöl).
schiëlke (Q001p Zonhoven),
schòòël (Q001p Zonhoven),
schòòëlke (Q001p Zonhoven)
|
De harde huid van een noot (bast, bolster, sloester, schaal, hulster, boost, bluster, boets, schulp, schelp, snoester). [N 82 (1981)] || harde buitenste bekleding van ei, noot e.d., boomschors
I-7
|