17916 |
omarmen |
omarmen:
omarmen (Q001p Zonhoven)
|
Met gestrekte armen omvatten ((om)vademen, (om)spannen, omarmen, (om)pakken) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
33745 |
omheinen |
afmaken:
āfmākǝ (Q001p Zonhoven)
|
Iets omgeven met een omheining, meest van toepassing op een weiland. [N 14, 63; L 32, 45; A 25, 9; Gwn 16, 11; Vld.; monogr.]
I-8
|
23479 |
omheining van het kerkhof |
kerkhofmuur:
keirekhoofmoer (Q001p Zonhoven),
kerkhofmoer (Q001p Zonhoven)
|
De muur, de omheining van het kerkhof [toen, toun, tuun?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
17917 |
omhelzen |
omhelzen:
omhelsen (Q001p Zonhoven)
|
Omhelzen: iem. de armen om de hals slaan (omhelzen, om de hals/nek vallen, lief dujen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
17850 |
omhooggaan |
omhooggaan:
omhoeg gaan (Q001p Zonhoven)
|
Omhooggaan, naar boven gaan (rijzen, (op)stijgen, omhoog gaan) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
33792 |
omhulsel van het teellid |
sloek:
slǭ.x (Q001p Zonhoven)
|
Schede van de roede. [JG, 1b; N 8, 36 en 37b]
I-9
|
18188 |
omslagdoek (alg.) |
slat:
[WNT: slat (I). Wss. een gew. vorm naast slet. 1. Lap, stuk goed.
slad (Q001p Zonhoven),
Verkl.: sled-en. [WNT: slat (I). Wss. een gew. vorm naast slet. 1. Lap, stuk goed.
slad (Q001p Zonhoven)
|
Doek, die om de schouders wordt geslagen (fr. châle). [ZND 05 (1924)]
III-1-3
|
20142 |
omslagluier |
luiers:
luiers (Q001p Zonhoven)
|
luiers; het kind wordt in de luiers gedaan [ZND 01u (1924)]
III-2-2
|
33651 |
omwalde akker |
veld:
vɛljt (Q001p Zonhoven)
|
Een akker welke omsloten is door een akkerwal, een brede gracht of door bossen. [N 11, 2e; N 11, 2f; N 27, 3b; A 10, 4; monogr.]
I-8
|
25685 |
omzetten |
omzetten:
ømzętǝ (Q001p Zonhoven)
|
Het met de graanschop omkeren van het op de graanzolder uitgespreide graan. [JG 1a, 1b, 2c]
I-4
|