e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
opzettelijk expres: ook materiaal znd 1a-m  aspreͅs (Zonhoven) opzettelijk [ZND 23 (1937)] III-1-4
opzetten oppinnen: oppinnen (Zonhoven) Het vastspijkeren van de binnenzool op de leest en het op de leest schuiven van het overleer. Zie afb. 35. [N 60, 78] II-10
opzichter opzichter: ǫp˲zextǝr (Zonhoven), porion: porjõ̜ (Zonhoven  [(Zwartberg)]  ), priõ̜ (Zonhoven [Maurits]) De man onder wiens leiding de werkzaamheden op het bouwwerk worden verricht. In K 359 werd de controle door de 'architect' ('ažet'k') verricht. 'Conducteurs' werden in Q 83 slechts op grote bouwwerken ingezet ter vervanging van de aannemer. [N 30, 3d; N 30, 3e; monogr.] || Laagste rang bij het toezichthoudend personeel in het ondergronds bedrijf. De porion koppelt de opdracht van de ploegbaas aan die van de toezichter en hij is verplicht een in verlegenheid verkerende arbeider de helpende hand toe te steken (Defoin pag. 189). De opzichter is te herkennen aan zijn meterstok (zie het lemma Meterstok), maar ook aan zijn koperen lamp (Emma, Hendrik, Wilhelmina, Oranje Nassau I, III, IV, Maurits) of blanke lamp (Winterslag, Waterschei, Emma, Oranje Nassau I-IV, Willem-Sophia, Laura, Julia), aan een witte band op de petlamp (Zolder), aan zijn witte pak (Maurits, Domaniale, Julia), aan zijn witte helm (Eisden) en aan zijn witte lamp met groene ring (Zwartberg, Waterschei). Om opzichter te worden moest men in Nederland de Mijnschool volgen. [N 95, 128; monogr.; N 95, add.; Vwo 576; Vwo 615; Vwo 744] II-5, II-9
opzichterskamer verslagzaal: vǝrslāxzǭl (Zonhoven  [(Zwartberg)]   [Zwartberg]) Ruimte waar de opzichters voor en na de dienst bereikbaar zijn voor besprekingen en het schrijven van materiaalbonnen, het invullen van dienstenlijsten, etc. Op de Domaniale mijn had iedere opzichter zijn eigen loket. [N 95, 27; div.] II-5
ordenen, rangschikken schikken: schikken (Zonhoven) op een regelmatige of doelbewuste wijze plaatsen [schikken, rangschikken, schavelen] [N 91 (1982)] III-4-4
oren handvasten: hant˲vastǝ (Zonhoven) De handvatten die aan weerszijden van de mand bevestigd worden. Meestal worden de oren uit twee wissen gemaakt. Eerst wordt er een boogvormige, stevige beugelwis aan de mand bevestigd, waar vervolgens één of meer soepele wissen omheengedraaid worden. [N 40, 71] II-12
organist organist: organist (Zonhoven), orgelist: eurgelist (Zonhoven) De organist, orgelist. [N 96B (1989)] III-3-3
orgel orgel: den èùrgel (Zonhoven), eurgel (Zonhoven), nə schun doksao[ə}l bɛtənən no[u}ən örəgəl (Zonhoven), nə skunən dokza[o}əl bet nən nowən ö:ərgəl (Zonhoven), orgeldraaier (Zonhoven, ... ), ərregel (Zonhoven, ... ) Een nieuw orgel (in de kerk). [ZND 42 (1943)] || Een nieuw orgel. [ZND 42 (1943)] || Een schoon oksaal met een nieuw orgel. [ZND 05 (1924)] || Het orgel [het/de orgel, örgel, ölger, orjel?]. [N 96A (1989)] || iemand die een draaiorgel bespeelt [orgeldraaier, liereman] [N 112 (2006)] || Iemand die een draaiorgel bespeelt [orgeldraaier, liereman]. [N 90 (1982)] III-3-2, III-3-3
orgel spelen orgel spelen: eurgel spele (Zonhoven), eurgel spelen (Zonhoven) (op het) orgel spelen, het orgel bespelen. [N 96B (1989)] III-3-3
orgeldraaier orgeldraaier: orgeldraaier (Zonhoven, ... ) iemand die een draaiorgel bespeelt [orgeldraaier, liereman] [N 112 (2006)] || Iemand die een draaiorgel bespeelt [orgeldraaier, liereman]. [N 90 (1982)] III-3-2