33508 |
peul, dop (znw) |
krombek:
S. en C.V. id., W.N.T. krombek, 40.
krò.mbék (Q001p Zonhoven),
peul:
pāl (Q001p Zonhoven),
slooster:
sloester (Q001p Zonhoven),
slø͂ͅstər (Q001p Zonhoven)
|
[Goossens 1a (1955)] [ZND 40 (1942)]een soort van peulen en van snijbonen, zo geheten naar de gebogen vorm van de dop || peul
I-7
|
33522 |
peulen, doppen (ww.) |
peulen:
pālə (Q001p Zonhoven),
poəln (Q001p Zonhoven),
poələn (Q001p Zonhoven),
pōlə (Q001p Zonhoven)
|
[Goossens 1b (1960)] [Goossens 1c (1955b)] [ZND 40 (1942)]
I-7
|
33569 |
peulerwten |
peulerwten:
pōəlɛrət (Q001p Zonhoven),
suikererwten:
WLD
suikererwten (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven)
|
De peulerwt; soort van erwt waarbij de hele vrucht gegeten wordt, ook de schil (sluimerwt, hauw(ke), peul, suikererwt, blie-erwt). [N 82 (1981)]
I-7
|
20662 |
peulvruchten afhalen |
de ranken van de bonen afdoen:
de reng van de boenen afdoen (Q001p Zonhoven),
peulen:
powelə (Q001p Zonhoven)
|
bonen afhalen [ZND 01 (1922)] || bonen stropen, afhalen [ZND 01u (1924)]
III-2-3
|
21734 |
pezerik |
pezerik:
pī.ǝzǝrek (Q001p Zonhoven)
|
De uitgesneden roede van het varken die gebruikt wordt om het zaagblad te smeren, bijvoorbeeld wanneer door nat hout gezaagd moet worden. Zie ook afb. 28. [N 50, 39b; N 53, 27; monogr.]
II-12
|
23172 |
piano |
piano:
pejaoënoo (Q001p Zonhoven),
Piano spelen.
pəjAəno (Q001p Zonhoven)
|
Piano. || Piano: 1. Piano.
III-3-2
|
18806 |
piekeren |
dubben:
dubbe (Q001p Zonhoven),
duppə (Q001p Zonhoven),
malen:
mao.ële (Q001p Zonhoven),
prakkiseren:
hie zet`noͅ altejət tə prakəzērn (Q001p Zonhoven),
pràkkəzéərn (Q001p Zonhoven),
prákkezeeëre (Q001p Zonhoven)
|
denken over || hij zat daar altijd te mijmeren (onder "mijmeren"verstaan we hier: over zijn zorgen zitten te denken, te piekeren, te prakkezeren) [ZND 39 (1942)] || piekeren || tobben
III-1-4
|
24224 |
piepen |
sjierpen:
sjirpen (Q001p Zonhoven)
|
een zacht piepend geluid geven, gezegd van vogels (sjirpen, tjilpen, tjerpen) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
22424 |
pijl |
pijl:
pēəl (Q001p Zonhoven),
pèè.ël (Q001p Zonhoven)
|
Pijl. || Pijl: 1. Pijl.
III-3-2
|
27983 |
pijler |
taille/tèye:
tęj (Q001p Zonhoven
[(Zwartberg)]
),
tɛj (Q001p Zonhoven [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden])
|
Koolwinplaats van langgerekte vorm. De pijler wordt in de lengterichting enerzijds door de te delven koollaag, anderzijds door een ontkoolde ruimte begrensd en verschuift dwars op de lengterichting. De pijlerlengte wordt bepaald door de onderlinge afstand van de twee bij de pijler behorende galerijen. De hoogte van de pijler komt in het algemeen overeen met de dikte van de te delven koollaag. Het woordtype "boulevard" wordt gebruikt voor een grote pijler waarin men rechtopstaand de kolen kan losmaken. [N 95, 278; monogr.; Vwo 29; Vwo 171; Vwo 595; Vwo 765; Vwo 769; Vwo 779]
II-5
|