e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
peul, dop (znw) krombek: S. en C.V. id., W.N.T. krombek, 40.  krò.mbék (Zonhoven), peul: pāl (Zonhoven), slooster: sloester (Zonhoven), slø͂ͅstər (Zonhoven) [Goossens 1a (1955)] [ZND 40 (1942)]een soort van peulen en van snijbonen, zo geheten naar de gebogen vorm van de dop || peul I-7
peulen, doppen (ww.) peulen: pālə (Zonhoven), poəln (Zonhoven), poələn (Zonhoven), pōlə (Zonhoven) [Goossens 1b (1960)] [Goossens 1c (1955b)] [ZND 40 (1942)] I-7
peulerwten peulerwten: pōəlɛrət (Zonhoven), suikererwten: WLD  suikererwten (Zonhoven, ... ) De peulerwt; soort van erwt waarbij de hele vrucht gegeten wordt, ook de schil (sluimerwt, hauw(ke), peul, suikererwt, blie-erwt). [N 82 (1981)] I-7
peulvruchten afhalen de ranken van de bonen afdoen: de reng van de boenen afdoen (Zonhoven), peulen: powelə (Zonhoven) bonen afhalen [ZND 01 (1922)] || bonen stropen, afhalen [ZND 01u (1924)] III-2-3
pezerik pezerik: pī.ǝzǝrek (Zonhoven) De uitgesneden roede van het varken die gebruikt wordt om het zaagblad te smeren, bijvoorbeeld wanneer door nat hout gezaagd moet worden. Zie ook afb. 28. [N 50, 39b; N 53, 27; monogr.] II-12
piano piano: pejaoënoo (Zonhoven), Piano spelen.  pəjAəno (Zonhoven) Piano. || Piano: 1. Piano. III-3-2
piekeren dubben: dubbe (Zonhoven), duppə (Zonhoven), malen: mao.ële (Zonhoven), prakkiseren: hie zet`noͅ altejət tə prakəzērn (Zonhoven), pràkkəzéərn (Zonhoven), prákkezeeëre (Zonhoven) denken over || hij zat daar altijd te mijmeren (onder "mijmeren"verstaan we hier: over zijn zorgen zitten te denken, te piekeren, te prakkezeren) [ZND 39 (1942)] || piekeren || tobben III-1-4
piepen sjierpen: sjirpen (Zonhoven) een zacht piepend geluid geven, gezegd van vogels (sjirpen, tjilpen, tjerpen) [N 83 (1981)] III-4-1
pijl pijl: pēəl (Zonhoven), pèè.ël (Zonhoven) Pijl. || Pijl: 1. Pijl. III-3-2
pijler taille/tèye: tęj (Zonhoven  [(Zwartberg)]  ), tɛj (Zonhoven [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]) Koolwinplaats van langgerekte vorm. De pijler wordt in de lengterichting enerzijds door de te delven koollaag, anderzijds door een ontkoolde ruimte begrensd en verschuift dwars op de lengterichting. De pijlerlengte wordt bepaald door de onderlinge afstand van de twee bij de pijler behorende galerijen. De hoogte van de pijler komt in het algemeen overeen met de dikte van de te delven koollaag. Het woordtype "boulevard" wordt gebruikt voor een grote pijler waarin men rechtopstaand de kolen kan losmaken. [N 95, 278; monogr.; Vwo 29; Vwo 171; Vwo 595; Vwo 765; Vwo 769; Vwo 779] II-5