33570 |
pit van een steenvrucht |
baak:
etym. (e.d.), zie boek
bao.k (Q001p Zonhoven),
kern:
kian (Q001p Zonhoven),
kijan (Q001p Zonhoven),
kɛjən (Q001p Zonhoven),
pit:
WLD
pit (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
steen:
stien (Q001p Zonhoven),
stinke (Q001p Zonhoven),
stin⁄te (Q001p Zonhoven),
stin⁄t⁄ṇ (Q001p Zonhoven)
|
De pit van een steenvrucht (kern, steen, pit, baak, teel, kelling). [N 82 (1981)] || harde pit van sommige steenvruchten || kern [ZND 01 (1922)] || pit van een steenvrucht
I-7
|
33495 |
pit, kern van fruit |
kern:
kian (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
kīa.n (Q001p Zonhoven),
kjan (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
kəjan (Q001p Zonhoven),
kɛjan (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven)
|
[RND 08] [ZND 01 (1922)] [ZND 27 (1938)]kern, vruchtenpit van appels, druiven, bessen enz.
I-7
|
31095 |
plaatleest |
plaatleest:
plaatleest (Q001p Zonhoven)
|
De houten leest die aan de onderzijde met een ijzeren plaat is beslagen. "De voor blokwerk gebruikte leesten zijn met ijzer beslagen, daar hier in tegenstelling met het schootwerk uitsluitend met spijkers gewerkt wordt, die nu op de ijzeren plaat afstooten. In deze beschermingsplaat zijn drie gaten, een midden onder de zool, een onder de hak en een in het geleng. Deze dienen om met groote spelnagels de binnenzool voorlopig vast te slaan op de leest." (Directie, pag. 303). [N 60, 189a]
II-10
|
24974 |
plaats maken |
plaats maken:
plaats maken (Q001p Zonhoven)
|
ruimte beschikbaar maken [plaats maken, schavelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
20411 |
plaatsvervangende peetoom |
geleende peteren:
gəlĭĕndə peetərn (Q001p Zonhoven)
|
peter die als plaatsvervanger optreedt, wanneer de ware peter niet aanwezig kan zijn? [ZND 37 (1941)]
III-2-2
|
20412 |
plaatsvervangende peettante |
geleende paat:
gəlĭĕndə pààwət (Q001p Zonhoven)
|
meter die als plaatsvervanger optreedt, wanneer de ware meter niet aanwezig kan zijn? [ZND 37 (1941)]
III-2-2
|
19470 |
plafond |
plafond:
plafoŋ (Q001p Zonhoven),
plǝfǫŋ (Q001p Zonhoven)
|
Zie kaart. Het ondervlak of de bekleding van een zoldering. In het onderzoeksgebied wordt onder een 'plafond' vooral een gepleisterde, meestal met lijsten en/of reliefs van stuc versierde bekleding van een zoldering verstaan. De term 'zoldering' wordt daarentegen gebruikt voor het ondervlak van een verdiepingsvloer waarvan de draagbalken nog zichtbaar zijn. Zie ook het 'Limburgs Idioticon', pag. 295, s.v. 'zoldering', ø̄Met de bepaalde betekenis van onbeplakten zolder. Geh. rond Maeseyck.ø̄ Om een gepleisterd plafond te maken worden eerst tengels op onderlinge afstand van ongeveer 7 cm onder de balken van de bovenliggende vloerlaag gespijkerd. Aan de tengels wordt vervolgens droog Maasriet bevestigd, dat met zigzagsgewijs om platkopspijkers gewonden koperdraad tegen de tengels wordt vastgeklemd. In plaats van riet kan ook steengaas worden gebruikt. Daarna wordt eerst een ruwe laag vette kalkmortel aangebracht en vervolgens wordt het geheel afgewerkt met een mengsel van kalk en gips. Langs de wand brengt men gewoonlijk een plint aan die wordt vervaardigd door op het plafond latjes te bevestigen en de plint gelijk met die latjes af te werken. Eventuele ornamenten worden met gips opgeplakt. In L 383 sprak men bij een boerderij vooral van de 'zolder' en in een gewoon huis van het 'plafond'. [N 6, 20; N 54, 143a; L 2, 19; monogr.; Vld.]
II-9
|
30909 |
plaksel |
bloem:
blom (Q001p Zonhoven),
pap:
pap (Q001p Zonhoven)
|
Diverse plakmiddelen welke men voorheen gebruikte bij het maken van een schoen. Vóór de vinding en verbreiding van de Wener lijm kende men lijm van roggemeel en lijnzaadmeel, die men pap noemde (Liedmeier, pag. 20). Uit de antwoorden van Q 253, L 293, L 387 en Q 71 blijkt dat ook linzen, meel, tarwemeel en bloem grondstof voor deze plak kan zijn. Met dextrine wordt een gomachtige stof bedoeld, waarin zetmeel door de inwerking van zuren, oxyden etc. wordt omgezet (zie wbd II, afl. 3, pag. 708 s.v. plaksel. [N 60, 92a; N 60, 92b; N 60, 92c; N 60, 164a]
II-10
|
18454 |
plaksel [wld ii.10, p. 22] |
bloem:
blom (Q001p Zonhoven),
pap:
pap (Q001p Zonhoven)
|
Hoe noemt u in het algemeen het plaksel dat men vroeger gebruikte? (pap, plaksel?) [N 60 (1973)] || Plaksel, gemaakt van roggemeel? [N 60 (1973)]
III-1-3
|
30564 |
plakspaan |
opblokker:
ǫp˱blǫkǝr (Q001p Zonhoven),
plakspaan:
plakspoan (Q001p Zonhoven),
plakspǭǝn (Q001p Zonhoven),
schuurblok:
sxurblok (Q001p Zonhoven)
|
Van een handvat voorziene houten of metalen plankje dat wordt gebruikt bij het gelijkschuren van raapspecie of gestort beton. Zie ook afb. 88. De 'sprahe' (Q 121) bestaat uit een rechthoekig blad van vrij dun en ietwat buigzaam staal waarop een handvat gemonteerd is. Zie voor dit woordtype ook RhWb (VIII), k. 404, s.v. 'Sprahe', ø̄spreeuwø̄. De 'houten riester' (Q 121) heeft dezelfde vorm als de 'sprahe'. Soms is op deze houten riester een laag 'vilt' ('velts') gespijkerd. De '(ijzeren) riester' (Q 121) vertoont grote overeenkomst met de 'sprahe', maar is van een dikkere soort staal gemaakt. De voorkant is afgerond in de vorm van een cirkelsegment (Lochtman, pag. 22). [N 30, 9; monogr.]
II-9
|