32665 |
ploegvoetje |
pootje:
pytjǝn (Q001p Zonhoven),
voetje:
vytjǝn (Q001p Zonhoven),
vøtjǝn (Q001p Zonhoven)
|
De slede-achtige voorsteun van een voetploeg. In plaats van een slof kon aan deze voorsteun ook een wieltje bevestigd zijn (of worden). Zie hiervoor het volgende lemma. [JG 1a + 1b + 1c; JG 2a-1, 4; N 11, 31.III.a + IV.b + V.a; N 11A, 92c]
I-1
|
32726 |
ploegvoor |
voor:
v ̇ōǝr (Q001p Zonhoven),
vōr (Q001p Zonhoven)
|
Onder ploegvoor wordt verstaan de lange, rechte geul die telkens ontstaat wanneer de ploeg een strook aarde lossnijdt en naar links of naar rechts omkeert: de open voor dus tussen het reeds geploegde en het nog te ploegen deel van de akker in. Vaak worden de ploeggeul en de daaruit afkomstige, omgekeerde aarde als één geheel gezien. Het woord voor of voord is derhalve niet alleen op de open voor van toepassing, maar meestal ook op de daaruit opgeploegde reep aarde ernaast (zie het volgende lemma). De termen ploegvoor, akkervoor en bouwvoor, die voor de betrokken plaatsen - meestal naast voor - werden opgegeven n.a.v. N 11, 58 "de gewone voor die bij het ploegen telkens ontstaat", zijn misschien ook of eerder op te vatten als benaming voor de regelmatig, geploegde bovenlaag van de akker (zie het lemma bouwvoor). Opgaven waarmee een greppel of een vaste, als loop- of als afwateringsgeul gebruikte voor bedoeld wordt, zijn in dit lemma niet opgenomen. [N 11, 58; N 11A, 129d; N P, 11a; JG 1a + 1b; A 18, 1a; L 8, 63; L 24, 27; S 41; Wi 4 + 15; GV, Ml; div.; monogr.]
I-1
|
32666 |
ploegwieltje |
relletje:
rɛlǝkǝ (Q001p Zonhoven)
|
Het wieltje dat (in plaats van een slof) deel uit maakt van de voorsteun van een voetploeg. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 32c + 33d; N 11A, 93c; A 26, 4b add.; L 4, 4b add.; monogr.]
I-1
|
29010 |
plooi |
plooi:
pløj (Q001p Zonhoven)
|
Elk van de rimpels of golfachtige vormen die in een weefsel ontstaan, wanneer zij op korte afstanden in tegengestelde richting omgeslagen worden. Zie voor diverse soorten plooien afb. 45. [N 62, 12c; N 62, 12b; L 40, 50; Gi 1.IV, 35; MW; monogr.]
II-7
|
33484 |
plukken, van fruit |
plukken:
pløͅkə (Q001p Zonhoven)
|
I-7
|
19609 |
po, nachtspiegel |
pispot:
pispót (Q001p Zonhoven),
pot:
óbbe pót gòò.ën: in de nachtpot wateren
pót (Q001p Zonhoven)
|
nachtpot || pispot
III-2-1
|
24991 |
poeder, pulver |
poeder:
poeier (Q001p Zonhoven)
|
tot fijn gruis of zeer fijne koreltjes gemaakte vaste stof [peder, pulver, poeder, stof] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
19425 |
poetsen, schoonmaken |
uithalen:
óó.ëthao.ële (Q001p Zonhoven),
De laoëj (vanne stoof) óó.ëthao.ële: de lade (van de kachel)schoonmaken
óó.ëthao.ële (Q001p Zonhoven)
|
reinigen || schoonmaken
III-2-1
|
32520 |
poetsmes |
mesje:
mɛskǝ (Q001p Zonhoven)
|
Het mes waarmee de uitstekende eindjes worden afgesneden. Zie ook afb. 279. [N 40, 75; monogr.]
II-12
|
18544 |
pofbroek |
pofbroek:
ss. sub pof.
pòfbròk (Q001p Zonhoven)
|
#NAME?
III-1-3
|