e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pommelee, appelschimmel pommelee: pomǝlē. (Zonhoven) Paard met ronde, glanzende plekken in de vorm van appels in het haarkleed, van binnen wit en van buiten zwart. De afwisseling van zwarte en witte haren vormt een cirkelvormig patroon, vooral op de schouders en het kruis. [JG 1a, 1b; N 8, 63c, 63d en 63e] I-9
pompoen pronkappel: pronk(en)appel (Zonhoven), In Janssen onder het lemma "Pronkappel  bronkappel (Zonhoven), mnl. bronken is een nevenvorm van pronken pralen  brò.nkappel (Zonhoven), prò.nkappel (Zonhoven) pompoen || pronkappel, pompoen I-7
pompon van een muts floche (fr.): flósj (Zonhoven) *floche: kwispel aan vroegere soldatenmuts III-1-3
pompzwengel arm: ɛ.rǝm (Zonhoven) Een met de hand te bedienen hefboom die door middel van de zuigerstang de pompzuiger op en neer doet bewegen. Zie ook afb. 240. Met het woord ɛijzerwerkɛ (izarwerak) werd in L 423 het geheel van alle metalen onderdelen aangeduid die nodig waren om de zuiger in beweging te brengen. Het ijzerwerk bestond behalve uit de pompzwengel ook uit de ɛstoelɛ (sto:l), de ondersteuning van het scharnierpunt van de pompzwengel, en de passant (pasant), een uit twee metalen plaatjes vervaardigd overgangsstuk dat de scharnierende verbinding vormde tussen de pompzwengel en de zuigerstang. Het hele ijzerwerk was gemonteerd op een houtenplank, de pompenplank (pompzplayk).' [N 64, 133n; N 66, 49n; monogr.] II-11
ponjaard ponjaard (<fr.): poŋjār (Zonhoven), punjār (Zonhoven) Ponjaard. [ZND 05 (1924)] III-3-1
pooier pooier: pooier (Zonhoven, ... ) iemand die leeft van de verdiensten van een prostituée, voor wie hij als beschermer optreedt [pooier] [N 115 (2003)], [N 86 (1981)] III-2-2
pook keuterijzer: keu.terèè.ëzer (Zonhoven, ... ), kø&#x0304tərɛi̯əzər (Zonhoven), kø͂ͅtərēͅəzər (Zonhoven), ragelgard: ròòëchelgiárt (Zonhoven), lange stok om de gloeiende assen in een heetgemaakte oven goed los te krijgen, om ze daarna met de natte ovenwis opzij te duwen  ròòëchelgiárt (Zonhoven), stovenijzer: stōvəɛ̄i̯əzər (Zonhoven) koterhaak || pook || pook (gebogen ijzer om het vuur aan te porren, Fr. tisonnier) [ZND 05 (1924)] || rokelijzer III-2-1
poort poort: pōrt (Zonhoven) Opgenomen zijn de benamingen die de poort in het algemeen. Zie ook de lemmata "stalpoort, staldeur" (2.1.3) en "schuurpoort" (3.1.2). Zie de afbeeldingen 22, (a) ronde poort; 23, (b) rechthoekige poort; en 24, (c) details van de poort. In de toegevoegde klankkaart zijn de lengte van klinker en de gevallen van pseudo-klankverschuiving van de slot-t aangegeven. Zie afbeelding 18. [N 7, 48a; JG 1a, 1b; A 10, 7a en 7b; L A2, 286; L 5, 56; L 12, 5; R (s] I-6
poot poot: putj (Zonhoven  [(mv putjǝ)]  ), varkenspoot: vɛrkǝnsput (Zonhoven) [N 76, 12]Tussen haakjes de meervoudsvorm. [JG 1a, 1b] I-12, I-9
pootgoed, pootaardappelen plantaardappelen: plãnt[aardappelen] (Zonhoven), plantgoed: pla.nt˲gut (Zonhoven), plantpatatten: plãnt[patatten] (Zonhoven), zaailingen: zēleŋǝ (Zonhoven) Mooie aardappelen worden apart gehouden om in het volgend seizoen gepoot te worden, als pootaardappelen. Pootaardappelen mogen niet te groot en niet te klein zijnen er mogen veel ogen in zitten. Ze worden op een koele plaats, in de kelder, bewaard. Voor de fonetische documentatie van de woordtypen voor aardappel, zie het lemma Aardappel. [N M, 15; JG 1a; L 40, 55; monogr.; add. uit N M, 22] I-5