33807 |
pommelee, appelschimmel |
pommelee:
pomǝlē. (Q001p Zonhoven)
|
Paard met ronde, glanzende plekken in de vorm van appels in het haarkleed, van binnen wit en van buiten zwart. De afwisseling van zwarte en witte haren vormt een cirkelvormig patroon, vooral op de schouders en het kruis. [JG 1a, 1b; N 8, 63c, 63d en 63e]
I-9
|
33572 |
pompoen |
pronkappel:
pronk(en)appel (Q001p Zonhoven),
In Janssen onder het lemma "Pronkappel
bronkappel (Q001p Zonhoven),
mnl. bronken is een nevenvorm van pronken pralen
brò.nkappel (Q001p Zonhoven),
prò.nkappel (Q001p Zonhoven)
|
pompoen || pronkappel, pompoen
I-7
|
18504 |
pompon van een muts |
floche (fr.):
flósj (Q001p Zonhoven)
|
*floche: kwispel aan vroegere soldatenmuts
III-1-3
|
31639 |
pompzwengel |
arm:
ɛ.rǝm (Q001p Zonhoven)
|
Een met de hand te bedienen hefboom die door middel van de zuigerstang de pompzuiger op en neer doet bewegen. Zie ook afb. 240. Met het woord ɛijzerwerkɛ (izarwerak) werd in L 423 het geheel van alle metalen onderdelen aangeduid die nodig waren om de zuiger in beweging te brengen. Het ijzerwerk bestond behalve uit de pompzwengel ook uit de ɛstoelɛ (sto:l), de ondersteuning van het scharnierpunt van de pompzwengel, en de passant (pasant), een uit twee metalen plaatjes vervaardigd overgangsstuk dat de scharnierende verbinding vormde tussen de pompzwengel en de zuigerstang. Het hele ijzerwerk was gemonteerd op een houtenplank, de pompenplank (pompzplayk).' [N 64, 133n; N 66, 49n; monogr.]
II-11
|
21520 |
ponjaard |
ponjaard (<fr.):
poŋjār (Q001p Zonhoven),
punjār (Q001p Zonhoven)
|
Ponjaard. [ZND 05 (1924)]
III-3-1
|
20458 |
pooier |
pooier:
pooier (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven)
|
iemand die leeft van de verdiensten van een prostituée, voor wie hij als beschermer optreedt [pooier] [N 115 (2003)], [N 86 (1981)]
III-2-2
|
19474 |
pook |
keuterijzer:
keu.terèè.ëzer (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
kø̄tərɛi̯əzər (Q001p Zonhoven),
kø͂ͅtərēͅəzər (Q001p Zonhoven),
ragelgard:
ròòëchelgiárt (Q001p Zonhoven),
lange stok om de gloeiende assen in een heetgemaakte oven goed los te krijgen, om ze daarna met de natte ovenwis opzij te duwen
ròòëchelgiárt (Q001p Zonhoven),
stovenijzer:
stōvəɛ̄i̯əzər (Q001p Zonhoven)
|
koterhaak || pook || pook (gebogen ijzer om het vuur aan te porren, Fr. tisonnier) [ZND 05 (1924)] || rokelijzer
III-2-1
|
19957 |
poort |
poort:
pōrt (Q001p Zonhoven)
|
Opgenomen zijn de benamingen die de poort in het algemeen. Zie ook de lemmata "stalpoort, staldeur" (2.1.3) en "schuurpoort" (3.1.2). Zie de afbeeldingen 22, (a) ronde poort; 23, (b) rechthoekige poort; en 24, (c) details van de poort. In de toegevoegde klankkaart zijn de lengte van klinker en de gevallen van pseudo-klankverschuiving van de slot-t aangegeven. Zie afbeelding 18. [N 7, 48a; JG 1a, 1b; A 10, 7a en 7b; L A2, 286; L 5, 56; L 12, 5; R (s]
I-6
|
33796 |
poot |
poot:
putj (Q001p Zonhoven
[(mv putjǝ)]
),
varkenspoot:
vɛrkǝnsput (Q001p Zonhoven)
|
[N 76, 12]Tussen haakjes de meervoudsvorm. [JG 1a, 1b]
I-12, I-9
|
33172 |
pootgoed, pootaardappelen |
plantaardappelen:
plãnt[aardappelen] (Q001p Zonhoven),
plantgoed:
pla.nt˲gut (Q001p Zonhoven),
plantpatatten:
plãnt[patatten] (Q001p Zonhoven),
zaailingen:
zēleŋǝ (Q001p Zonhoven)
|
Mooie aardappelen worden apart gehouden om in het volgend seizoen gepoot te worden, als pootaardappelen. Pootaardappelen mogen niet te groot en niet te klein zijnen er mogen veel ogen in zitten. Ze worden op een koele plaats, in de kelder, bewaard. Voor de fonetische documentatie van de woordtypen voor aardappel, zie het lemma Aardappel. [N M, 15; JG 1a; L 40, 55; monogr.; add. uit N M, 22]
I-5
|