32976 |
rogge |
koren:
[koren] (Q001p Zonhoven)
|
Secale cereale L. Tot in de jaren vijftig het meest geteelde graangewas in Limburg, met uitzondering van Haspengouw, waar tarwe de meest verbouwde graansoort was. Men zaait ongeveer 170 kg rogge per hectare. Het koren-gebied in dit lemma wijkt aanzienlijk af van dat in het lemma ''graan, koren'' (1.2.1); vergelijk de kaarten die bij de lemma''s getekend zijn. Zie voor de benaming koren en voor de fonetische documentatie van het woord [koren] in het gebied waar ''koren'' zowel de algemene benaming alsook de benaming van de rogge is, het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, a. [JG 1a, 1b; L 34, 55b; L lijst graangewassen, 6; S 30; Wi 52; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|
20760 |
roggebrood |
roggebrood:
roggebroed (Q001p Zonhoven),
roggebroet (Q001p Zonhoven),
roͅgəbrut (Q001p Zonhoven),
rəgəbrut (Q001p Zonhoven),
zwart brood:
zwárt broet (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven)
|
een grof roggebrood || roggebrood [ZND 34 (1940)] || zwart brood [ZND 01u (1924)]
III-2-3
|
18284 |
rok: algemeen |
rok:
rok (Q001p Zonhoven),
rók (Q001p Zonhoven)
|
rok || rok (door vrouwen gedragen) [ZND 17 (1935)]
III-1-3
|
19493 |
roken |
dompen:
dò.mpe (Q001p Zonhoven),
De schoo dò.mt: er komt rook uit de schoorsteen
dò.mpe (Q001p Zonhoven),
roken:
roeke (Q001p Zonhoven),
ruuke (Q001p Zonhoven),
Hië roekt (d)e pèè.ëp Ich (h)öp gie roekes neme: ik heb niets meer te roken
roeke (Q001p Zonhoven)
|
roken || rook van zich geven || sterk roken || tabak verbruiken
III-2-1, III-2-3
|
32823 |
rol, cylinder |
rol:
rǫl (Q001p Zonhoven)
|
Het rollend gedeelte van de landrol. [JG 1a; N 11A, 184a; monogr.]
I-2
|
32834 |
rollen |
wellen:
wɛlǝ (Q001p Zonhoven),
wɛlǝn (Q001p Zonhoven)
|
Het land bewerken met de rol, met de rol over het land gaan. In dit lemma zijn ook enige termen ondergebracht, die het rollen met een bepaald doel, resp. een tweetal manieren van rollen naar de richting betreffen. Voor het (...)-gedeelte van de varianten daarvan zij verwezen naar het simplex wellen aan het be-gin. [JG 1a + 1b; N 11, 87; N 11A, 187a + b + c + 189a; N P, 20 add.; monogr.]
I-2
|
19921 |
rolluik |
volet:
valę (Q001p Zonhoven),
vóllè (Q001p Zonhoven),
Fr. volet Trèkt (d)e vóllès mér óm(h)؉ch: haal de rolluiken maar op
vállè (Q001p Zonhoven)
|
rolluik || Vensterluik, bestaande uit smalle, horizontale latjes die met behulp van kettingscharnieren of linnen banden aan elkaar bevestigd zijn en boven het venster op een in een kast aangebrachte horizontale as kunnen worden opgerold. Het rolluik kan doorgaans van binnenuit door middel van een trekband geopend en gesloten worden. [N 55, 70; monogr.; L 1 a-m, add.; L 32, 75b add; L 1u, 17 add.]
II-9, III-2-1
|
19917 |
rommelkamer |
rommelkot:
ròmmelkót (Q001p Zonhoven)
|
rommelkamer
III-2-1
|
33012 |
rondom zaaien, rondom het stuk zaaien |
rondzaaien:
rǫ.nt[zaaien] (Q001p Zonhoven)
|
Er zijn boeren die maar met één hand zaaien. Zij hebben ofwel de vaardigheid van het zwaaien niet in beide handen, ofwel willen liever niet na elke baan de arm waarmee ze het zaaikleed ophouden, wisselen. Zij kunnen niet langs dezelfde strook terugkeren, maar moeten bij het zaaien rondom de akker gaan, in steeds kleinere kringen. Deze handeling is hier bedoeld. [JG 1a; monogr.]
I-4
|
17931 |
rondslenteren, ronddolen |
rondschooien:
Pejoratief.
rondschoeje (Q001p Zonhoven)
|
ronddolen [ZND 42 (1943)]
III-1-2
|