23851 |
rondtrekken van de processie |
uittrekken:
de percessen trekt oat (Q001p Zonhoven)
|
Het rondtrekken van de processie [brónke]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
34597 |
rongblokken |
bokken:
(enkelv)
bǫk (Q001p Zonhoven),
romblokken:
rumblǫkǝn (Q001p Zonhoven
[(enkelv rumblǫk)]
),
rongblokken:
(enkelv)
rǫŋblǫk (Q001p Zonhoven)
|
Twee tot vier dwarsbalken die zowel bij de hoogkar met ladders als bij de langwagen voorkomen en waarin op de uiteinden de rongen gestoken worden. Bij de hoogkar gaat het om blokken waarop de ladders rusten. Deze ladders worden dan ondersteund door de rongen, die in de rongblokken zitten. Bij de wagen gaat het om dwarsbalken die op de langboom bevestigd zijn. Hier ondersteunen de rongen die in de rongblokken zitten de zijwanden van de wagen. [N 17, 12b + 13a + 44f + 44g; N G, 70c; JG 1b; JG 1d; JG 2b; JG 2c; monogr.]
I-13
|
34596 |
rongen |
kramstekken:
(enkelv)
kramstɛk (Q001p Zonhoven),
romstekken:
rumstękǝ (Q001p Zonhoven),
rongstekken:
rǫŋstękǝ (Q001p Zonhoven)
|
Twee tot acht houten of ijzeren spijlen die op de kar of wagen staan ter versteviging en/of ondersteuning van de zijwand (zowel -plank als -ladder). De rongen zitten bij de wagen in de rongblokken, terwijl ze bij de kar door middel van rongkrammen bevestigd zijn aan de onderzijde van de draagbalken van de karbak. [N 17, 12c + 31 + 44g + add; N G, 60d; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; Lu 4, 3a]
I-13
|
34599 |
rongogen |
krammen:
kramǝ (Q001p Zonhoven)
|
Metalen krammen waarin de rongen gestoken werden om ze aan de draagbalk van de bak te bevestigen. [N 17, 32; N G, 60e; monogr]
I-13
|
24237 |
roodborstje |
roodborsteltje:
volksetym. met borstel
rudjbøͅrsəlkə (Q001p Zonhoven)
|
roodborstje
III-4-1
|
24238 |
roodborsttapuit |
ietekje:
ietekske (Q001p Zonhoven),
ietjekje:
ietjekske (Q001p Zonhoven)
|
roodborsttapuit
III-4-1
|
18043 |
roodvonk |
roodvonk:
roodvonk (Q001p Zonhoven)
|
Roodvonk: epidemische, zeer besmettelijke ziekte waarbij het lichaam overdekt wordt met rode vlekken (roodvonk, roodjong, St.Antonis / St.Teunis-vuur, plan). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
18048 |
roof(je) (korst op een wonde) |
roof(je):
rouf (Q001p Zonhoven),
rōf (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven,
Q001p Zonhoven)
|
een korst (roof) op een wonde [ZND 01u (1924)] || hoe heet de korst die op een wonde komt ? [ZND 41 (1943)] || korsten (een k. krijgen, b.v. een wonde) [ZND 01 (1922)] || roof (korst op een wonde) [ZND 06 (1924)]
III-1-2
|
28087 |
rooflier |
treuil de foudroyage:
trø̜j dǝ fudrajās (Q001p Zonhoven
[(Zwartberg)]
[Eisden])
|
Lier waarmee een ondersteuning in haar geheel uit het ontkoolde pand kan worden weggetrokken. "De rooflieren hebben perslucht als drijfkracht en hun vermogen volstaat om verschillende stempels ineens uit te rukken" (Defoin pag. 101). [N 95, 590; monogr.; N 95A, 13]
II-5
|
24239 |
roofvogel, algemeen |
klamper:
klamper (Q001p Zonhoven)
|
een roofvogel (klamper) [N 83 (1981)]
III-4-1
|