e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rukwind rukwind: rukwind (Zonhoven) rukwind, plotselinge, felle wind [trekwind, snuk wind, strobatie] [N 81 (1980)] III-4-4
rund koe: kǫu̯ (Zonhoven), rindsbeest: (mv)  rɛi̯ntbīsǝn (Zonhoven) Holhoornig, herkauwend zoogdier dat om zijn vlees en melk en ook wel als trekdier gehouden wordt. [L 6, 22; L 42, 12; S 30; S 49; Wi 6; monogr.] I-11
runderhorzel, horzel buigel: bogəl (Zonhoven), kleine horzel met kleuren op de vleugels; "van --en krijgt ge angelknoken, cf angel  bogəl (Zonhoven), horzel: hortəl (Zonhoven, ... ), cf ook boggel  hoͅrtəl (Zonhoven), ronker: die dikke boggelen zijn echte ronkers  roŋkər (Zonhoven) horzel [ZND 01 (1922)], [ZND 27 (1938)] || paardshorzel, insect dat zijn eitjes legt onder de huid van de koeien [Goossens 1a (1955)] III-4-2
runderhorzellarve angel: aŋəl (Zonhoven), worm die zich uit een eitje onder de huid van een koe ontwikkelt  áŋəl (Zonhoven) larve ve daas || worm vdit laatste insect [Goossens 1a (1955)] III-4-2
rups rups: rops (Zonhoven, ... ) rups [ZND 06 (1924)] || rups rups [DC 46 (1971)] III-4-2
rups (kermis) rups: ròps (Zonhoven), Op de rups gaan zitten.  rops (Zonhoven) Rups (van kermis). || Rups: 2. Op- en neergaand zitcarrousel op de kermis. III-3-2
rustaltaar rustaltaar: rustaltaar (Zonhoven) Een met bloemen versierd altaar dat langs de processieroute geplaatst is, rustaltaar [mei-altaar, heiligenhuisken, hilliejehuus-je]. [N 96C (1989)] III-3-3
rusthuis peetjeshuis: pekenshuis (Zonhoven) een instelling waar oude mensen kunnen wonen en/of verzorgd worden [oude-mannenhuis, pekenshuis] [N 90 (1982)] III-3-1
ruw geschrind: geschreend (Zonhoven), grof: grōf hān (Zonhoven), ruw: roͅuw hān (Zonhoven) hoe zegt gij als in de winter de huid van uw handen of uw aangezicht ruw worden, vooral bij noordenwind ? [ZND 36 (1941)] III-1-2
ruw, hard hard: hard (Zonhoven), ruw: daz ne roowe kedeej (Zonhoven), ne roowe gast (Zonhoven) dat is een ruwe kerel [ZND 42 (1943)] || zonder fijn gevoel, hard [rouw, ruw] [N 87 (1981)] III-3-1