25148 |
rukwind |
rukwind:
rukwind (Q001p Zonhoven)
|
rukwind, plotselinge, felle wind [trekwind, snuk wind, strobatie] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
34024 |
rund |
koe:
kǫu̯ (Q001p Zonhoven),
rindsbeest:
(mv)
rɛi̯ntbīsǝn (Q001p Zonhoven)
|
Holhoornig, herkauwend zoogdier dat om zijn vlees en melk en ook wel als trekdier gehouden wordt. [L 6, 22; L 42, 12; S 30; S 49; Wi 6; monogr.]
I-11
|
24326 |
runderhorzel, horzel |
buigel:
bogəl (Q001p Zonhoven),
kleine horzel met kleuren op de vleugels; "van --en krijgt ge angelknoken, cf angel
bogəl (Q001p Zonhoven),
horzel:
hortəl (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
cf ook boggel
hoͅrtəl (Q001p Zonhoven),
ronker:
die dikke boggelen zijn echte ronkers
roŋkər (Q001p Zonhoven)
|
horzel [ZND 01 (1922)], [ZND 27 (1938)] || paardshorzel, insect dat zijn eitjes legt onder de huid van de koeien [Goossens 1a (1955)]
III-4-2
|
24349 |
runderhorzellarve |
angel:
aŋəl (Q001p Zonhoven),
worm die zich uit een eitje onder de huid van een koe ontwikkelt
áŋəl (Q001p Zonhoven)
|
larve ve daas || worm vdit laatste insect [Goossens 1a (1955)]
III-4-2
|
24371 |
rups |
rups:
rops (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven,
Q001p Zonhoven)
|
rups [ZND 06 (1924)] || rups rups [DC 46 (1971)]
III-4-2
|
23176 |
rups (kermis) |
rups:
ròps (Q001p Zonhoven),
Op de rups gaan zitten.
rops (Q001p Zonhoven)
|
Rups (van kermis). || Rups: 2. Op- en neergaand zitcarrousel op de kermis.
III-3-2
|
23860 |
rustaltaar |
rustaltaar:
rustaltaar (Q001p Zonhoven)
|
Een met bloemen versierd altaar dat langs de processieroute geplaatst is, rustaltaar [mei-altaar, heiligenhuisken, hilliejehuus-je]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
21708 |
rusthuis |
peetjeshuis:
pekenshuis (Q001p Zonhoven)
|
een instelling waar oude mensen kunnen wonen en/of verzorgd worden [oude-mannenhuis, pekenshuis] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18119 |
ruw |
geschrind:
geschreend (Q001p Zonhoven),
grof:
grōf hān (Q001p Zonhoven),
ruw:
roͅuw hān (Q001p Zonhoven)
|
hoe zegt gij als in de winter de huid van uw handen of uw aangezicht ruw worden, vooral bij noordenwind ? [ZND 36 (1941)]
III-1-2
|
21364 |
ruw, hard |
hard:
hard (Q001p Zonhoven),
ruw:
daz ne roowe kedeej (Q001p Zonhoven),
ne roowe gast (Q001p Zonhoven)
|
dat is een ruwe kerel [ZND 42 (1943)] || zonder fijn gevoel, hard [rouw, ruw] [N 87 (1981)]
III-3-1
|