24682 |
sap in planten |
sap:
WLD
sap (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven)
|
Het vocht dat zich in planten of plantendelen bevindt of eruit verkregen is (sap, tocht). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33584 |
sap van een vrucht |
sap:
WLD
sap (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven,
Q001p Zonhoven,
Q001p Zonhoven)
|
Het sap van een vrucht (sap, tocht). [N 82 (1981)] || Het vocht dat zich in planten of plantendelen bevindt of eruit verkregen is (sap, tocht). [N 82 (1981)]
I-7
|
21028 |
saus |
saus:
saowz (Q001p Zonhoven)
|
saus [RND]
III-2-3
|
21025 |
savooiekool |
savooi:
savoej (Q001p Zonhoven),
savuiə (Q001p Zonhoven),
savuiən (Q001p Zonhoven),
savuj (Q001p Zonhoven),
savooikool:
WLD
savooikool (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven)
|
[Goossens 1b (1960)]De witgele sluitkool met gekrulde bladeren; savooikool, die zeer dicht geplant wordt en zonder vaste krop geoogst (schelk). [N 82 (1981)] || savooi(en)kool
I-7
|
23230 |
scapulier |
scapulier:
schabbelier (Q001p Zonhoven),
schapylīr (Q001p Zonhoven),
skappelier (Q001p Zonhoven)
|
Een scapulier of skapulier: lapjes gewijde stof, door linten of band met elkaar verbonden en (door leken) onder de kleding op borst en rug gedragen [schabbelier, sjabbeleer?]. [N 96B (1989)] || Schapulier. [ZND 06 (1924)]
III-3-3
|
23749 |
scapuliermedaille |
scapuliermedailletje (<fr.):
skappeliermedoalieke (Q001p Zonhoven)
|
Een scapuliermedaille, de latere vervanger van het stoffen scapulier. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
31806 |
schaaf |
schaaf:
sxǭf (Q001p Zonhoven),
šxǭ ̞f (Q001p Zonhoven)
|
Werktuig, bestaande uit een houten blok waarin een beitel in schuine stand zodanig is bevestigd, dat het snijvlak ervan aan de onderzijde enigszins uitsteekt. De schaaf wordt gebruikt om hout vlak te maken of om er een bepaalde vorm aan te geven. [N 53, 53; S 30; monogr.]
II-12
|
31809 |
schaafafval |
schaafsel:
sxǭfsǝl (Q001p Zonhoven),
schavelingen:
sxǭvǝleŋǝ (Q001p Zonhoven),
šxǭvǝleŋǝ (Q001p Zonhoven)
|
Het afval dat bij het schaven ontstaat. Zie ook Limburgs Idioticon, pag. 222 s.v. sch√™fsel, ø̄schavelingen, krollenø̄. [N 53, 124; N 55, 189; L 42, 17; monogr.]
II-12
|
28100 |
schaafketting, schaafkabel |
ploegkabel:
ploxkābǝl (Q001p Zonhoven
[(Zwartberg)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
De ijzeren ketting of stalen kabel waarmee de schaaf van de koolploeg langs het koolfront heen en weer wordt getrokken. Op de mijn Maurits waren volgens de invuller uit Q 15 zowel schaven als ploegen in gebruik. Een schaaf was soms kleiner dan een ploeg. In zo''n geval liet men meerdere schaven langs het front lopen. Deze waren onderling verbonden met een staalkabel. De ploeg daarentegen was zwaarder en werd daarom voortbewogen door middel van een ketting. [N 95, 602; monogr.; N 95, 663]
II-5
|
31714 |
schaaldeel |
schaal:
sxǭl (Q001p Zonhoven)
|
Wanneer een boomstam in de lengte in een aantal delen wordt gezaagd, zijn het onderste en het bovenste deel aan één zijde met schors bedekt. Men noemt die beide delen de schaaldelen. Zie ook afb. 11. [N 50, 51a; L 42, 18; monogr.]
II-12
|