31284 |
smeden |
smeden:
smējǝn (Q001p Zonhoven)
|
In het algemeen de vorm van, doorgaans gloeiende, stukken metaal veranderen door ze met een hamer te bewerken. Bij het ɛuitsmedenɛ en ɛuithalenɛ wordt de lengte of de vorm van het stuk metaal groter, terwijl de dikte afneemt. Zie ook het lemma "uitsmeden van een splits" en het lemma "uittrekken, uithalen" in Wld II.3, pag. 140. Bij het (op)stuiken wordt de dikte van het metaal vergroot, terwijl de lengte afneemt. Tot het smeedwerk wordt ook het lassen gerekend. Zie ook de toelichting bij deze lemmata.' [N 33, 1c; Wi 39; S 33; monogr.]
II-11
|
21136 |
smeer |
smeer:
smeer (Q001p Zonhoven)
|
het smeermiddel dat hoofdzakelijk uit vet bestaat en dat bedoeld is om voertuigen beter te laten lopen [smeer, ruut] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
27689 |
smeerder |
smeerman:
smērmān (Q001p Zonhoven
[(Zwartberg)]
[Zwartberg, Eisden])
|
Wagensmeerder. [N 95, 153]
II-5
|
18978 |
smeerpoes |
kruiskont:
króó.ës = roet vgl WLD III,2.1 het huis, lm. roet
króó.ëskó.nt (Q001p Zonhoven),
onnutterik:
ónnötterik (Q001p Zonhoven),
schmrick:
Cf. RhWb (VII), kol. 1505, s.v. "Schmörick" (Schmor = Schmier)
smó.rrek (Q001p Zonhoven),
vettige tist:
vèttigen tist (Q001p Zonhoven),
zwart spook:
zwárt spoek (Q001p Zonhoven)
|
smeerpoes || smeerpoes, morsig kind || smeerpoes, vuile vent || vuilpoes
III-1-4
|
24701 |
smeerwortel |
vetwortel:
z. L.J. p. 87
vètwórtel (Q001p Zonhoven),
wijerwortel:
wijerwortel -wijver- (Q001p Zonhoven),
z. L.J. p. 87
wijerwórtel (Q001p Zonhoven),
zweerwortel:
zwiërwórtele (Q001p Zonhoven)
|
hondstongen, ruwbladig plantengeslacht || smeerwortel
III-4-3
|
20924 |
smeren |
smeren:
smej.rǝ(n) (Q001p Zonhoven)
|
Olie of vet in de naafbus doen om te voorkomen dat de asarmen vastlopen in de naafbus. [JG, 1a]
II-12
|
19421 |
smeulen |
smeulen:
smøilt (Q001p Zonhoven),
zilsteren:
zi.lstere (Q001p Zonhoven),
petatte zi.lstere: aardappelen roosteren
zi.lstere (Q001p Zonhoven)
|
smeulen [ZND 06 (1924)] || zachtjes branden zonder vlam, maar met gloeiende asse
III-2-1
|
27252 |
smid |
smid:
smēǝ.t (Q001p Zonhoven)
|
In het algemeen een handwerksman die metaal, meestal ijzer, met behulp van hamers en andere gereedschappen bewerkt om er werktuigen of andere voorwerpen van te vervaardigen. Doorgaans wordt het metaal voor de verwerking in de smidsvuurhaard verhit en vervolgens op het aambeeld met behulp van smeedhamers in een bepaalde vorm gesmeed. Het woordtype vlammer (Q 113) is een afleiding van het werkwoord vlammen (vlɛmǝ) dat onder meer "slaan" kan betekenen. Vgl. ook RhWb II, kol. 548 s.v. Flammer, "Schmied".' [Wi 6; S 33; L 6, 78; L 8, 99; Weijnen BN 4, 6; N 33, 1a-b; monogr.]
II-11
|
31192 |
smidse |
smis(se):
sme.s (Q001p Zonhoven),
smes (Q001p Zonhoven)
|
In het algemeen de werkplaats van een smid en meer in het bijzonder de plaats waar de smidsvuurhaard is ondergebracht. Zie ook afb. 1. [N 33, 5; S 33; JG 1a; JG 1b; monogr.]
II-11
|
31196 |
smidsgereedschap |
getuig:
gǝtø̜x (Q001p Zonhoven)
|
De algemene benaming voor al het gereedschap van de smid. [L 19A, 13; monogr.]
II-11
|