e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
smidsknecht knecht van de smid: knɛxt ˲van dǝ smēǝ.t (Zonhoven) Het woordtype voorslager (Q 2, Q 111) is specifiek van toepassing op een smidsknecht die met een voorhamer werkt. Zie ook de lemmata "voorhamer" en "voorslaan". [N 33, 3; monogr.] II-11
smokkelen smokkelen: smokkelen (Zonhoven) verboden goederen, of goederen waarover rechten betaald moeten worden heimelijk over de grens brengen [lörzen, maroderen, smokkelen] [N 90 (1982)] III-3-1
smullen smullen: smullen (Zonhoven) smullen; Hoe noemt U: Lekker eten, met veel plezier eten (smullen, smikkelen, snollen) [N 80 (1980)] III-2-3
snauwen, grauwen snarren: cf. WNT XIV, kol. 2263, s.v. snarren, snerren, c. "knorren, grommen  snaa.re (Zonhoven), snoeren: snoo.ëre (Zonhoven) snauwen III-1-4
snavel bek: bek (Zonhoven) snavel: de hoornachtige bek van een vogel (snavel, bek) [N 83 (1981)] III-4-1
snede van het blad van de zeis snede: snēi̯ (Zonhoven), snit: sneǝt (Zonhoven), waat: wǭ.t (Zonhoven) De scherpe snijdende binnenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 4. Bedoeld is hier de algemene benaming voor de snijkant van de zeis. In sommige gebieden, met name in enkele dorpen tussen het waat-gebied (in het noorden van Belgisch Limburg) en het snede-gebied (in het zuiden ervan) wordt onderscheid gemaakt tussen de eigenlijke snede en het haarpad: de smalle rand die bij het haren op het zeisblad wordt geslagen en waarvan de snede het uiteinde vormt. Zie voor deze laatste het volgende lemma: ''haardpad''. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in gebracht.' [N 18, 68d; JG 1a, 1b, 2c; add. uit N 17, 100; monogr.] I-3
snee brood snee: snee (Zonhoven), snee brood: snē brud (Zonhoven) een snede brood [ZND 06 (1924)] || snede; Hoe noemt U: Een snee brood (snee, rondommer) [N 80 (1980)] III-2-3
sneeuwbal sneeuwbal: sneeuwbal (Zonhoven), Ss. sub sneeuw.  sneeuwbal (Zonhoven), sneeuwbol: Ss. sub sneeuw.  snoubó.l (Zonhoven) [Sneeuwbal]. || Een bal van samengepakte sneeuw [sneeuwbal, jupke]. [N 88 (1982)] || Sneeuwbal. III-3-2
sneeuwen sneeuwen: snouwən (Zonhoven, ... ), snou̯ən (Zonhoven, ... ), ps. omgespeld volgens Frings.  snōu̯ən (Zonhoven, ... ) sneeuwen [ZND 04 (1924)], [ZND 07 (1924)] III-4-4
sneeuwman sneeuwman: Ss. sub sneeuw.  sneeuwman (Zonhoven), snouma.n (Zonhoven) [Sneeuwman]. || Sneeuwman. III-3-2