e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
snottebel snotbel: snotbel (Zonhoven) Snottebel (snotkoek, koetneus). [N 109 (2001)] III-1-2
snotteren snotteren: snotteren (Zonhoven) Snotteren: herhaaldelijk en hoorbaar de neus ophalen om deze vrij te maken van neusvocht (snotteren, snutten, snoeven). [N 107 (2001)] III-1-2
snuisterij prulletje: prulleke (Zonhoven) een klein sieraad, een aardig prulletje van geringe waarde [snuisterij, snuiselderij] [N 89 (1982)] III-3-1
snuit snuit: krom snoat (Zonhoven), lang snowət (Zonhoven), snoat (Zonhoven), snou̯ǝt (Zonhoven, ... ), snǭ.t (Zonhoven), snǭ.ǝt (Zonhoven), spitsmuil: spetsmoi̯l (Zonhoven), spitsmoͅil (Zonhoven) [N 19, 25; N 76, 11; L 7, 8; JG 1a]Hoe noemt u het vooruitstekende deel van het aangezicht van dieren (snuit, snoefel) [N 83 (1981)] || snuit, lange — [ZND m] || Snuit. Een lange snuit. [ZND 07 (1924)] || Spotbenamingen voor de neus [N 109 (2001)] || Zie afbeelding 2.6. [JG 1a, 1b] I-12, I-9, III-1-1, III-4-2
snuit van de wagen snuit: snø̜̄t (Zonhoven) De voorkant van de twee balken die samen de vork vormen, waartussen de dissel is bevestigd. [N 17, 44c; N G, 70g; JG 1d] I-13
soep sop: Verklw. söpke ¯n telËËër sóp: een bord soep Tössene sóp énne petatte: ertussendoor, in de gauwte  sóp (Zonhoven) soep III-2-3
soepterrine soepterrine: sóptérrin (Zonhoven) soepterrine III-2-1
soepvlees ribben: røbə (Zonhoven), soepvlees: sopvlies (Zonhoven) rib van het varken die als soepvlees dient [Goossens 1a (1955)] || soepvlees; Hoe noemt U: Mager vlees om soep van te koken (boelie, bouilli, soepvlees) [N 80 (1980)] III-2-3
soevereinen chanfreineren: sǫ ̞frǝneǝrn (Zonhoven), frezen: frē̜zn (Zonhoven) Met de soevereinboor een boorgat kegelvormig afschuinen. Zie ook het lemma ɛsoevereinboorɛ.' [monogr.; N 33, 329 add.] II-12
sok sok: zók (Zonhoven) sok III-1-3