22467 |
speler die twee beurten heeft |
dam:
dam (Q001p Zonhoven)
|
Een speler die twee beurten heeft om het aantal gelijk temaken in bepaalde spelen [dam, dame]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
32226 |
speling in de asbus |
speel:
spē.ǝl (Q001p Zonhoven)
|
Door slijtage kan de normale speling tussen as en naafbus te groot worden, waardoor het wiel gaat waggelen. Zie ook het vorige lemma. [JG, 1a]
II-12
|
22327 |
spelletje |
partijtje:
partijke (Q001p Zonhoven),
partijtje (Q001p Zonhoven),
spelletje:
E spulleke klitse: een partijtje knikkeren.
spulleke (Q001p Zonhoven)
|
*Spulletje: 1. Partijtje in het knikkerspel. || het spelen van een spel door twee of meer personen [partijtje, potje, spelletje] [N 112 (2006)] || Het spelen van een spel door twee of meer personen [partijtje, potje, spelletje]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20165 |
spenen |
(het is) gespeend:
gespīǝnjt (Q001p Zonhoven),
afwennen:
afwennen (Q001p Zonhoven)
|
Het veulen het zuigen ontwennen. [JG 1a, 1b; N 8, 59] || spenen; een kind van de speen of de borst afwennen [spenen, spanen] [N 86 (1981)]
I-9, III-2-2
|
17719 |
sperma |
sperma:
sperma (Q001p Zonhoven)
|
Sperma: het mannelijke zaad (zaad, natuur, sperma, wieks) [N 106 (2001)]
III-1-1
|
24247 |
sperwer |
klamper:
klamper (Q001p Zonhoven),
spelverd:
spɛləvərt (Q001p Zonhoven),
sperwer:
spɛrəvər (Q001p Zonhoven)
|
sperwer
III-4-1
|
33513 |
sperziebonen |
boterbonen:
boo.ëterboen (Q001p Zonhoven),
prinsesbonen:
WLD
prinsesboen (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
struikbonen:
stróó.kboene (Q001p Zonhoven),
struikerwten:
stróó.kérrete (Q001p Zonhoven)
|
De gewone boon met gezwollen zaden, prinsesseboon,sperzieboon, (slaboon, kereboon, herenboon, boterboon, prinses, suikerboon). [N 82 (1981)] || donkere boon met gele peul || struikbonen || struikerwten
I-7
|
20535 |
spetteren |
kiskassen:
kiskasse (Q001p Zonhoven),
¯t Vliesj kiskast ènne pan: het vlees kist in de pan
kiskasse (Q001p Zonhoven),
springen:
sprengen (Q001p Zonhoven)
|
het geluid van bradend vlees geven || kissen || sudderen; Hoe noemt U: Knetteren van de boter in de pan bij verhitting (snerken, sudderen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
26360 |
spie |
spie/spij:
spęi̯ (Q001p Zonhoven)
|
De zeisring, die steel en blad verbindt, wordt vastgeslagen door middel van een spie, of door twee of meer spietjes. Doorgaans zijn ze van hout, omdat deze het beste vast blijven zitten; soms vindt men ook een ijzeren spie, vaak in combinatie met een houten. Zie ook de toelichting bij het lemma ''zeisring'', en afbeelding 4, nummer A4 en B4. [N 18, 67e; JG 1a, 1b, 2c; add. uit A 14, 2]
I-3
|
32234 |
spie van de schei |
spie/spij:
spęj (Q001p Zonhoven)
|
Houten pen die door een opening in het uiteinde van de schei wordt gestoken en deze aan de buitenkant van de berrie vastzet. Zie ook het lemma ɛscheiɛ in wld I.13, pag. 40.' [JG, 1a]
II-12
|