e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spiegelglas spiegelglas: spiegelglas (Zonhoven) Gegoten glas dat door slijpen en polijsten geheel doorzichtig is geworden. Spiegelglas kan in grote diktes en afmetingen geleverd worden en wordt vooral voor winkelruiten gebruikt. [N 67, 89g] II-9
spier spier: spīē.ër (Zonhoven) pees, spier III-1-1
spiertje trekken pijltje trekken: Sub pijl, (sprietje) in: pijlke trekken.  pijlke trekken (Zonhoven), spiertje trekken: spierke trekken (Zonhoven), spiertje trekken (Zonhoven), Sub spier, (4). Ook spierken trekken bij DC. & T. (deel IV, pag. 147).  spīē.ërke trèkke (Zonhoven) [Strootje trekken]. || loten met gras of lucifers (bijv. wie de langste trekt) [spiertje trekken, getuigen, tuigen] [N 112 (2006)] || Loten met gras of lucifers (bijv. wie de langste trekt) [spiertje trekken, getuigen, tuigen]. [N 88 (1982)] || Strootje trekken. III-3-2
spijker, nagel nagel: nǭ.gǝl (Zonhoven  [(meervoud: niǝgǝl)]  ) In het algemeen het puntige, metalen staafje, waarmee iets vastgezet kan worden. [monogr.] II-12
spijkerbroek jeansbroek: jeansbroak (Zonhoven) Spijkerbroek [spijkerbroek, -boks, jeansbroek, jeans] [N 114 (2002)] III-1-3
spijkeren nagelen: nęxǝlǝ (Zonhoven) Met een hamer spijkers in het hout slaan. [N 53, 152a-b; L 5, 7; monogr.] II-12
spijkerjas jeansjas: jeansjas (Zonhoven) Spijkerjasje [spijkerjas, jeansjas, jek] [N 114 (2002)] III-1-3
spijkerpak jeanskostuum: jeanskestum (Zonhoven) Spijkerpak [spijkerpak, jeanspak, spijkerkostuum, jeanskostuum] [N 114 (2002)] III-1-3
spijkertang pince: pezǝ (Zonhoven) Kleine nijptang met taps toelopende punten. [N 60, 184d] II-10
spikken bousters: bousters (Zonhoven) Onder spikken (of het enkelvoud: spik) verstaat men doorgaans een verbijzondering van het begrip "graanafval", namelijk het (onvolgroeide) graan met het kaf er nog omheen, dat dus niet heeft losgelaten bij het dorsen. Deze spikken worden dan als varkensvoer gekookt. Zie ook de toelichting bij het lemma ''graanafval'' (6.1.30). [N 14, 35d; JG 1a, 1b; monogr.] I-4