e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stomdronken zat gezopen: zao.ët gezoo.pe (Zonhoven) stomdronken III-2-3
stoof, voetenwarmer hoeierpot: keteltje met gloeiende houts-of turfkolen dat door de vrouwen aan de haard onder de rokken geplaatst werd  hóó.jerpót (Zonhoven), stoofpot: stoofpót (Zonhoven) stoofpot || vuurpot III-2-1
stoofvlees, zuurvlees stoofsel: stoofsel (Zonhoven) stoofvlees III-2-3
stoomapparaat stoomapparaat: stoomapparaat (Zonhoven) Toestel waarmee vastzittende behanglagen kunnen worden losgestoomd. Het bestaat uit een met water gevulde bak die verwarmd kan worden. De verhitte stoom stroomt vervolgens via een slang naar een mondstuk. Met behulp van dit onderdeel kan de stoom op het behang verspreid worden. [N 67, 94a] II-9
stoot stoot: stut (Zonhoven), stutj (Zonhoven) Het ijzeren plaatje dat bij winterbeslag tegen het uitglijden vóór onder het hoefijzer wordt geplaatst. In P 174, P 224 en Q 182 was de stoot onbekend, in K 353 werden in plaats van een plaatje één of twee schroeven aan de voorzijde van het hoefijzer bevestigd. [N 33, 357; JG 1a; JG 1b; JG 1d; monogr.] II-11
stootring as: ɛs (Zonhoven) Verdikking van de as tussen de asarm en het asblok waardoor het wiel op een veilige afstand van het asblok gehouden wordt. De stootring kan met de as worden meegegoten maar er ook als een los element om bevestigd zijn. [N 17, 52 + 54 + add; N 18, 98d + 99; N G, 49a, 53f; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; L 20, 20a; L 39, 21 + 22; A 4, 20a; Wi 15; monogr.] I-13
stop voor fles of kruik stop: Dië wèè.ën smao.kt nòòë de stóp: die wijn smaakt naar de stop  stóp (Zonhoven) kurk III-2-1
stop, zekering plomb (fr.): De plØ.m ès gesprònge: de stop is doorgeslagen  plō.m (Zonhoven), Fr. plomb  plō.m (Zonhoven) smeltzekering || stop III-2-1
stopcontact boète (fr.): Fr. Boîte  bwat (Zonhoven) aftakdoos III-2-1
stoppeleinde van de schoof kont: kǫ.nt (Zonhoven) De onderkant van de schoof, daar waar de halmen afgesneden zijn. Zie afbeelding 7. [N 15, 21a; JG 1a, 1b; monogr.] I-4