18106 |
strontje |
weern:
weern (Q001p Zonhoven),
weən (Q001p Zonhoven),
wja.n (Q001p Zonhoven),
wVn (Q001p Zonhoven),
[sic]
wriān (Q001p Zonhoven)
|
een zweertje op het ooglid? [DC 60 (1985)] || gerstekorrel [ZND m] || hoe heet het zweertje dat soms op het onderste ooglid komt (fr. orgelet) ? [ZND 16 (1934)]
III-1-2
|
24384 |
strontvlieg |
strontvlieg:
strontvlieg (Q001p Zonhoven)
|
strontvlieg: Kent u in uw dialect een woord om een soort van okergele vlieg aan te duiden die op uitwerpselen zit? [N100 (1997)]
III-4-2
|
25574 |
strooien |
strooien:
strui̯ǝn (Q001p Zonhoven),
strōn (Q001p Zonhoven)
|
Hooi of stro onder het vee spreiden. [S 36; L 7, 61b; R(s]
I-11
|
18276 |
strooien hoed |
strooien hoed:
nə strujən huət (Q001p Zonhoven),
ss. sub stro.
stroejen hōē.ët (Q001p Zonhoven)
|
#NAME? || een strooien hoed [ZND 07 (1924)]
III-1-3
|
22041 |
strooisel |
stro:
strō. (Q001p Zonhoven),
strooisel:
strø̜i̯šǝl (Q001p Zonhoven),
strōsǝl (Q001p Zonhoven)
|
Dat wat in de stal onder het vee wordt gestrooid. Dat kan vers stro zijn maar ook gehakt stro of afval na het wannen van gedorst graan. Verder gebruikte men bladeren uit hagen, eiken- en beukenbos en loof van struiken eveneens als strooisel. [N 6, 10; L 7, 61b; JG 1a, 1b, 2b-1 add.; N 18, 41 add.; monogr.]
I-11
|
34278 |
strooisel in de potstal |
dennenspellen:
dɛnǝspɛlǝ (Q001p Zonhoven),
lappen:
lɛp (Q001p Zonhoven),
(enk)
lap (Q001p Zonhoven),
schrapsel:
sxrapsǝl (Q001p Zonhoven),
stro/strouw:
strō (Q001p Zonhoven),
strō. (Q001p Zonhoven)
|
Een potstal is een ouderwetse stal met als belangrijkste functie het winnen van mest (zie ook het lemma ''potstal'' in wld I.6 blz. 31-32). Over de mest heen werd strooisel gespreid, zodat de koeien steeds hoger kwamen te staan en de stal vol mest raakte. Als strooisel werd van alles gebruikt: in de zon gedroogde graszoden, dennennaalden, stro, gedroogde bladeren, heiplaggen, turf(molm), zaagmeel. [N 11, 13a; N 11, 13b; N 11, 13c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-11
|
34279 |
strooisel keren |
onderschieten:
onǝrsxī.tǝ (Q001p Zonhoven)
|
Strooisel in de potstal keren. [JG 1a, 1b, 2c]
I-11
|
34277 |
strooisel spreiden |
strooien:
strōǝ (Q001p Zonhoven)
|
Het verspreiden van het strooisel onder het vee. [JG 1a, 1b; RND 10, 51]
I-11
|
20738 |
strooiselvlaai |
knobbeltjesvlaai:
knubbelkesvlao.ëj (Q001p Zonhoven),
knòbbelkesvlao.ëj (Q001p Zonhoven),
suikervlaai:
sòkkervlao.ëj (Q001p Zonhoven)
|
knobbelvlaai || suikervlaai || vla bedekt met knobbelige suiker
III-2-3
|
20956 |
stroop |
stroop:
strup (Q001p Zonhoven)
|
Dikke, kleverige, zoete vloeistof, als broodbeleg gebruikt. In dit lemma zijn alle antwoorden opgenomen die zijn gegeven op de vragen S 36, L 7, 62 en N 57, 34a waarin in het algemeen werd gevraagd naar benamingen voor stroop. Daarnaast is monografisch materiaal dat betrekking had op stroop, verwerkt. Bovendien bevat dit lemma de antwoorden op vraag N 38, 2 "Hoe noemt u appelstroop?", omdat uit vergelijk van het materiaal voor diverse plaatsen bleek, dat er nauwelijks ver-schillen optraden in de benamingen voor stroop en appelstroop, waarschijnlijk ook omdat de meeste stroop uit appels geproduceerd wordt, Om een overbodige opsomming van identieke varianten te vermijden, is daar-om besloten de opgaven bij elkaar te plaatsen. [N 57, 34a; N 57A, 6; S 36; L 7, 62; N 38, 2; monogr.]
II-2
|