18251 |
stropdas |
das:
z.o. cravate, haring2, **plastron.
dás (Q001p Zonhoven),
haring:
Scherts.; b.v. oeren ~ hingt schee.ëf je das hangt scheef (z. ook o. das1)
hië.ring (Q001p Zonhoven),
kravat (<fr.):
krəvat (Q001p Zonhoven),
kərvat (Q001p Zonhoven),
Fr. cravate.
krevat (Q001p Zonhoven),
plastron (fr.):
pləstron (Q001p Zonhoven),
Fr. plastron.
plastro͂ (Q001p Zonhoven)
|
**plastron: das || *haring: das || cravate: herendas || das (halsdoek) || das die door de heren gedragen wordt [ZND 33 (1940)]
III-1-3
|
30476 |
stropoppen |
walmen:
walmen (Q001p Zonhoven),
walmpjes:
wɛlǝmkǝs (Q001p Zonhoven)
|
Zie kaart. Dubbelgevouwen en samengebonden bosjes stro die ter afdichting tussen de dakpannen worden gestoken. Zie ook het lemma 'Strowalm' in wld I.4, pag. 122 e.v. In L 270 werd het stro voor de poppen op ± 60 cm lengte gesneden, dubbel gevouwen en aan de omgevouwen kant met een touwtje vastgebonden, aldus enigermate op een popje gelijkend. De stropoppen werden vroeger bij het dakdekken onder de elkaar overlappende zijkanten van de handpannen gestoken om een goed gesloten dak te verkrijgen ('Tegels Dialek', pag. 121). In L 210 werden de poppen iets breder dan de pan uitgespreid. Aan de onderkant stak ongeveer 1,5 cm van het stro onder de pan uit. [N 32, 44d; N F, 5; JG 2c; JG 2d; monogr.]
II-9
|
30491 |
strosnijbak |
scherfbak:
sxɛrǝfbak (Q001p Zonhoven),
scherfbank:
šɛrǝfbaŋk (Q001p Zonhoven)
|
Toestel waarmee en waarin het stro wordt fijngesneden tot haksel (zie het lemma ''haksel'', 6.4.1) of, als het grover gebeurt, tot strooisel dat in de potstal wordt uitgespreid. Soms wordt hiertoe een los mes (zie het lemma ''strosnijmes'', 6.4.4) gebruikt, maar doorgaans is het mes scharnierend aan één van de zijkanten van de bak gemonteerd; vergelijk afbeelding 18, a. De losse bak wordt wel lade genoemd in Q 4 (lǭi̯) en Q 96c (lāi̯); en batch (wa.; vgl. J. Haust, Dictionnaire liégeois, s.v.) in Q 209 (batš). Het komt voor dat de strosnijbak, die vaak naast de hakselkist in de schuur of de stal staat, zie aflevering I.6, lemma ''hakselkist'', met die kist één voorwerp vormt. Dit uit zich in de naam van de strosnijbak, waar men herhaaldelijk de term kist ziet verschijnen. Zie ook het lemma ''strosnijezel'' (6.4.3). Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [stro] zie het lemma ''stro'' (6.1.24).' [N 18, 102; monogr.; add. uit N 18, 104]
I-4
|
33155 |
strosnijmes |
scherfmes:
šxɛrǝfmęs (Q001p Zonhoven)
|
Het losse mes dat gebruikt wordt om stro te snijden, hetzij op de snijkist, hetzij op de snijezel. Zie afbeelding 18, c, waarop twee typen messen zijn afgebeeld. Er is naar de naam van de afzonderlijke typen geïnformeerd, maar dit leverde geen onderscheid in benamingen op. Kennelijk worden beide typen door dezelfde naam aangeduid. Gestel is een soort kapmes. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [stro] zie het lemma ''stro'' (6.1.24).' [N 18, 103a, 106a en 106b; L 26, 12; monogr.]
I-4
|
33158 |
strosnijmolen |
hakselmachine:
hɛksǝlmǝšin (Q001p Zonhoven),
scherfbak:
sxɛrǝfbak (Q001p Zonhoven),
scherfbank:
sxɛrǝfbaŋk (Q001p Zonhoven)
|
Het toestel waarin en waarmee stro tot snippers gehakt wordt dat als veevoeder moet dienen. Vergelijk ook het lemma ''strosnijbak'' (6.4.2). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel [stro] het lemma ''stro'' (6.1.24). [N 18, 107; L 26, 12; monogr.; add. uit JG 1c]
I-4
|
33127 |
strowalm |
vlegelstrooi:
vlø̄.gǝlstrui̯ (Q001p Zonhoven),
walm:
walǝm (Q001p Zonhoven),
wijp:
wē̜.p (Q001p Zonhoven)
|
Een bundel zeer gaaf en net stro waaruit de kortere halmen verwijderd zijn en die direct geschikt is voor de dakbedekking. Vergelijk ook het lemma ''strohalm'' (1.3.2) en de toelichtingbij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.18) en bij paragraaf 6.4. Een worm (in Q 71: wermkesstreuj) is één van de balken waarop de dakbedekking rust.' [N 14, 30; JG 1a, 1b, 1c, 2c, 2d [4]; monogr.; add. uit N 15, 45b]
I-4
|
19394 |
strozak |
kafzak:
met kaf gevulde zak, inz. als onderbed gebruikt
kaofzák (Q001p Zonhoven),
paljas:
paljás (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
Hië slupt óp ne paljás: hij slaapt op een strozak
paljás (Q001p Zonhoven)
|
kafzak || paljas || strobed || strozak
III-2-1
|
24481 |
struik (alg.) |
buist:
etym. (e.d.), zie boek
bóó.ëst (Q001p Zonhoven),
gaspel:
etym. (e.d.), zie boek
gáspel (Q001p Zonhoven),
hout:
hōͅ.t (Q001p Zonhoven),
struik:
strōͅk (Q001p Zonhoven),
stróó.k (Q001p Zonhoven),
WLD
struik (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
struikje:
ströö.kske (Q001p Zonhoven)
|
De plant met een stengel die zich reeds vanaf de grond in min of meer stevige, veelal houtige takkn verdeelt (struik, buis, hucht, bos, horst, pol). [N 82 (1981)] || struik [ZND 32 (1939)] || tak van een struik
III-4-3
|
17851 |
struikelen |
struikelen:
strokəln (Q001p Zonhoven),
tuimelen:
tőməln (Q001p Zonhoven)
|
over een appelschil struikelen [ZND 07 (1924)]
III-1-2
|
21729 |
struikrover |
struikrover:
struikrover (Q001p Zonhoven)
|
een rover die zich in en achter struiken verbergt om vandaaruit de voorbijgangers te overvallen [binder, baanstroper, struikrover] [N 90 (1982)]
III-3-1
|