30557 |
stucadoor |
bezetter:
bǝzętǝr (Q001p Zonhoven),
plekker:
plɛkǝr (Q001p Zonhoven)
|
Arbeider die bepleisteringen op muren en plafonds aanbrengt. De woordtypen 'stucpaffer' en 'pleisterbuil' werden in Q 121 gebruikt voor de stucadoor die de eerste pleisterlaag met grote kracht tegen de muur smeet. Op deze wijze werd de hechting van het materiaal aan de muur bevorderd. [N 30, 3c; monogr.; div.]
II-9
|
24834 |
stuifmeel |
bloemsel:
blòmsel (Q001p Zonhoven)
|
stuifmeel
III-4-3
|
26613 |
stuifmeel, stofmeel |
stofmeel:
stō.f[meel] (Q001p Zonhoven)
|
Dat gedeelte van het meel dat tijdens het malen verloren gaat en dus in mindering komt van hetgeen de molenaar moet afleveren. Het woordtype stofloon is te verklaren uit het feit dat in Belgisch Limburg de meeste molenaars geen onderscheid maken tussen ɛstofmeelɛ en ɛschepmeelɛ. Meestal worden beide samengeteld zodat één grotere hoeveelheid ontstaat die van het meel mag worden afgehouden. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛschepmeelɛ. In Q 204a werd het stuifmeel als veevoer (beestengoed: ɛbīštǝgōtɛ) of als ɛfiltermeelɛ gebruikt. Achter de plaatscodes is, voor zover opgegeven, tussen haakjes vermeld hoeveel stuifmeel per honderd kilo meel in de betreffende plaats wordt berekend. De woorddelen -ømeelŋ en ømolenŋ- zijn fonetisch gedocumenteerd in de lemmata ɛmeelɛ respectievelijk ɛmolenɛ.' [N O, 37g; JG 1a; JG 1b; Jan 269; Coe 251; Grof 290; A 42A, 48 add.; JG 1c add.; JG 2c add.]
II-3
|
24932 |
stuifzand |
stuifzand:
stuifzand (Q001p Zonhoven)
|
stuifzand, zeer fijn zand dat gemakkelijk stuift [vliegzand, stobber] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
22362 |
stuiken |
kuiltjeschieten:
Sub kuil.
kölke schīē.ëte (Q001p Zonhoven),
stuiken:
stō.kǝ(n) (Q001p Zonhoven)
|
Het gelijkmaken van het stoppeleinde, de onderkant van de schoof, door deze op de grond de stuiten. [JG 1a, 1b] || Kuiltje schieten (knikkerspel).
I-4, III-3-2
|
18061 |
stuipen |
stuipen:
stuipen (Q001p Zonhoven)
|
stuipen: De stuipen hebben: een aanval van stuipen hebben (stuipen, stuiptrekken, begaovings, spinneweven). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
17642 |
stuitbeen |
staartbeen:
startbien (Q001p Zonhoven)
|
Stuitbeen (staartbeen, votknook). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
25198 |
stuiven van droog zand of stof |
stuiven:
stouvən (Q001p Zonhoven)
|
stuiven [ZND 07 (1924)]
III-4-4
|
28021 |
stuk |
stock:
stǫk (Q001p Zonhoven
[(Zwartberg)]
[Zwartberg, Eisden])
|
De hoeveelheid kolen die door één mijnwerker in één dienst, soms door twee mijnwerkers in twee opeenvolgende diensten, moet worden gewonnen. "Iedere kolenhouwer neemt gewoonlijk een drietal meter frontlengte voor zijn rekening. De aan elke houwer toegewezen taak heet stoklengte en wordt bij het einde van de dienst door stokmeters nauwkeurig nagemeten zodat het taakloon kan berekend worden" (Defoin pag. 86). [N 95, 482; N 95, 379; monogr.; Vwo 591; Vwo 749]
II-5
|
33643 |
stuk grond |
perceel:
pǝrsilj (Q001p Zonhoven),
stuk:
stø̜k (Q001p Zonhoven)
|
Een stuk land, een perceel grond, in het algemeen. [N 27, 2a en 5; Vld.; N 11A, 106 add.; monogr.]
I-8
|