34317 |
varken van drie tot vijf maanden |
vetvarken:
vɛtvɛrkǝn (Q001p Zonhoven)
|
Een halfvet varken van 50 tot 80 kg. Volgens het WNT (III, 1 p. 1460) is een broeiling een "speenvarken", eigenlijk een "varken geschikt om te broeien". Het gaat hier dus om een varken dat zo goed als slachtklaar is. [N 76, 3d; JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 19, 8; L 37, 49f; N 19, 4a; A 4, 4b; monogr.; N 19, Q 111 add.]
I-12
|
34362 |
varkens fokken |
varken houden:
vɛrkǝn hǭgǝn (Q001p Zonhoven)
|
Zich toeleggen op de teelt van varkens. [N 76, 37b; monogr.]
I-12
|
34363 |
varkens mesten |
vetmaken:
vętmǭ.kǝ (Q001p Zonhoven)
|
Het vetmesten van varkens totdat ze geschikt zijn voor export of slacht. [N 76, 37c; JG 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
33359 |
varkensketel |
varkensketel:
vɛrǝkǝnskēi̯ǝtǝl (Q001p Zonhoven),
vɛrǝkǝnskētǝl (Q001p Zonhoven),
vɛrǝkǝskē.tǝl (Q001p Zonhoven)
|
De ketel waarin het varkensvoer gekookt en gemengd wordt. Soms is het dezelfde ketel als die waarin het voer voor de koeien bereid wordt. Zie verder het lemma "veevoerkookketel" (2.2.10). [JG 1a; L 36, 96c; monogr.; add. uit A 13, 19c]
I-6
|
34353 |
varkenspest |
varkenspest:
vɛrkǝnspɛst (Q001p Zonhoven)
|
De klassieke varkenspest. Een zeer gevaarlijke en zeer besmettelijke ziekte die veoorzaakt wordt door een virus dat huid, organen en vooral de tonsillen aantast. [N 76, 56; N 76, 53]
I-12
|
21083 |
varkenspoot |
varkenspoot:
dient als soepvlees
vɛ.rəkəsputj (Q001p Zonhoven)
|
het onderste gedeelte van de poot van een varken, te rekenen vanaf het spronggewicht [Goossens 1a (1955)]
III-2-3
|
34372 |
varkenssnijder |
varkenssnijder:
vɛrǝkǝsnē̜.ǝr (Q001p Zonhoven)
|
Persoon die varkens castreert. Deed aanvankelijk de boer zelf of de biggenhandelaar dit castreren, later werd hiervoor de veearts ingeschakeld. [N 76, 45; JG 1a; monogr.]
I-12
|
33391 |
varkensstal, varkenshok |
varkenskooi:
vɛrǝkǝskȳ (Q001p Zonhoven),
varkenskot:
vɛrǝkǝskǫt (Q001p Zonhoven),
varkensstal:
vɛrǝkǝs[stal] (Q001p Zonhoven)
|
De stal of het deel van de stal waarin zich de varkenshokken bevinden. Doorgaans wordt er geen onderscheid gemaakt in de aanduiding van de stal in de zin van het gebouw of deel daarvan en in die van het hok, de houten constructie waarin de varkens zich bevinden. De opgaven waarbij wèl is aangegeven dat zij betrekking hebben op het houten hok, staan achter in het lemma bijeen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.3). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5A, 60a en 60b; N 5, 105c; A 10, 9d en 9e; L 38, 27; S 39 en 50; monogr.]
I-6
|
33393 |
varkenstrog |
trog:
trōx (Q001p Zonhoven)
|
De vaste voerbak in een varkenshok voor het vloeibare voedsel. [N 5A, 60d; A 4, 4d; L 8, 19; L 20, 4d]
I-6
|
20646 |
varkensvet |
gesmolten vet:
gəsmoͅ.ltə veͅt (Q001p Zonhoven),
veervet:
gesmolten varkensvet, als broodsmeersel gebruikt
viërvèt (Q001p Zonhoven)
|
gesmolten vet, wit vet [Goossens 1a (1955)] || varkensreuzel
III-2-3
|