24386 |
vin |
vin:
ven (Q001p Zonhoven),
vin (Q001p Zonhoven)
|
Hoe noemt u het min of meer waaiervormige voortbewegingsorgaan van een vis, op de rug, borst en buik en aan de staart (vin, vlim) [N 83 (1981)] || vin ve vis
III-4-2
|
17768 |
vinger |
vinger:
veŋər (Q001p Zonhoven),
viŋər (Q001p Zonhoven)
|
Doorn: ik heb een doorn in mijn vinger [ZND 23 (1937)] || vinger [RND]
III-1-1
|
25277 |
vingerhoed, maat van 1 centiliter |
vingerhoed:
(vloeistof).
vingerhoed (Q001p Zonhoven)
|
een maat die een inhoud aangeeft van 0,01 liter [vingerhoed] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24748 |
vingerhoedskruid |
vingerhoed:
vingerhōē.ët (Q001p Zonhoven)
|
vingerhoedskruid
III-4-3
|
17769 |
vingerlid |
lid:
lējət van ə veŋər (Q001p Zonhoven),
lid (Q001p Zonhoven)
|
lid van de vinger [ZND 37 (1941)]
III-1-1
|
24265 |
vink |
boekvink:
bokfeͅnjk (Q001p Zonhoven),
boukvèngk (Q001p Zonhoven),
bokvink:
bokvink (Q001p Zonhoven),
bokvènk (Q001p Zonhoven),
vink:
vènk (Q001p Zonhoven)
|
boekvink || vink [ZND 43 (1943)]
III-4-1
|
19746 |
violier |
flier:
flier (Q001p Zonhoven),
zie L.J. p. 69
flīē.ër (Q001p Zonhoven),
violier:
flier (Q001p Zonhoven),
flīr (Q001p Zonhoven),
zie L.J. p. 69
flīē.ër (Q001p Zonhoven)
|
Cheiranthus cheiri, Fr. Giroflée des murailles [ZND 15 (1930)] || Violier (Matthiola incana (L.) R.Br.). Sierplanten, meestal met langwerpige, gaafrandige bladeren; grijsachtig door de dichte beharing. De bloemen zijn verschillend gekleurd, maar niet geel, meestal paarsrood. Dik van blad en vaak met dubbele bloemen. Hau [ZND 15 (1930)]
I-7, III-2-1
|
22671 |
viool |
viool:
viool (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
Sub viool. Vero. vedel, veel (Du. Fiedel, mnl. vedel(e), ve(e)le, van mlat. vidula).
veeël (Q001p Zonhoven),
Van Fr. viole.
viejooël, vejooël (Q001p Zonhoven)
|
het muziekinstrument dat bestaat uit een houten kast met klankgaten en een hals waarop 4 snaren zijn gespannen en dat bespeeld wordt met behulp van een strijkstok [viool, fiool, tremp] [N 112 (2006)] || Het muziekinstrument dat bestaat uit een houten kast met klankgaten en een hals waarop 4 snaren zijn gespannen en dat bespeeld wordt met behulp van een strijkstok [viool, fiool, tremp]. [N 90 (1982)] || Viool.
III-3-2
|
22905 |
viool add. |
klonkviool:
Vero.: klò.nkveeël.
klò.nkviejooël (Q001p Zonhoven)
|
*Klompviool: Hommel, citerachtig volksinstrument.
III-3-2
|
19745 |
viooltje |
fletje:
fletteke (Q001p Zonhoven),
flettekes (Q001p Zonhoven),
zie L.J. p. 99
flètteke (Q001p Zonhoven)
|
Viola, Fr. violette [ZND 34 (1940)]
I-7
|