e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vis, algemeen spiering: spīreŋ (Zonhoven), vis: veͅs (Zonhoven) vis || visje, alg. III-4-2
visaas pier: pīər (Zonhoven) aas voor vissen III-4-2
vishengel lijn: Met een - vissen.  ølênŋ (Zonhoven), visgarde: vesgiart (Zonhoven), visgairt (Zonhoven), vislijn: veslen` (Zonhoven), vislijn (Zonhoven), Ss. sub I. vis.  vislijn (Zonhoven), Ss. sub vis.  vèslijn (Zonhoven) [Vislijn]. || Een lange stok om mee te vissen. [ZND 23 (1937)] || het vistuig bestaande uit een lange houten of rieten stok; aan het uiteinde is een snoer bevestigd waaraan een verschuifbare dobber zit en aan het einde een haakje [hengelgarde, topgaarde, geert, garde, lijn, roede, visgeert, vislijn, visroede] [N 112 (2006)] || Het vistuig bestaande uit een lange houten of rieten stok; aan het uiteinde is een snoer bevestigd waaraan een verschuifbare dobber zit en aan het einde een haakje [hengelgarde, topgaarde, geert, garde, lijn, roede, visgeert, vislijn, visroede]. [N 88 (1982)] || Vislijn, hengel. III-3-2
vismand vismand: vęsmān (Zonhoven) Een meestal uit grauwe wissen vervaardigde mand om verse vis in te bewaren en te vervoeren. [N 40, 95; N 40, 103; monogr.] II-12
visnet net: nèt (Zonhoven), viszak: Ss. sub vis.  vèszák (Zonhoven) *Viszak, visnet. || I. Net: Visnet. III-3-2
vissen vissen: Afl. sub vis.  vèsse (Zonhoven) Vissen. III-3-2
vissen, ww. vissen: veͅsə (Zonhoven) vissen ww III-4-2
vissnoer lijn: Met een lijn vissen.  len (Zonhoven), vislijn: vislijn (Zonhoven) Een touw met een of meer haken om vis te vangen [snoer, lijn]. [N 88 (1982)] || Lijn. III-3-2
visvangmand vismand: vęsmān (Zonhoven) Gevlochten, fuikvormige mand waarmee vis, en dan met name paling, gevangen wordt. [N 40, 103] II-12
visvangst vangst: vangst (Zonhoven, ... ) alles wat men vangt bij het vissen [vangst, rafel] [N 112 (2006)] || Alles wat men vangt bij het vissen [vangst, rafel]. [N 88 (1982)] III-3-2