21442 |
vleien |
flikflooien:
fleͅkflujən (Q001p Zonhoven)
|
Flikflooien. [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
19127 |
vleier |
flikkeflooier:
tex nə flekəflujər (Q001p Zonhoven),
mouwveger:
mouvieger (Q001p Zonhoven)
|
een bloksleper (vleier) of andere woorden voor vleier, mouwveger enz. [ZND 32 (1939)] || Hij kan flikflooien (laag vleien, mouwstrijken, enz.). [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
22154 |
vleugel |
vleugel:
vleugel (Q001p Zonhoven)
|
vleugel: elk der beide lichaamsdelen van vogels die hun tot vliegen dienen (wiek, zwing, vlerk, vleugel) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
33141 |
vleugels in de wanmolen |
vleugels:
vlø̄gǝls (Q001p Zonhoven)
|
De schuingeplaatste plankjes die op een as zijn gemonteerd die wordt aangedreven, waardoor er een windstroom ontstaat, in de wanmolen. [N 14, 45b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
32516 |
vliegen van de mand |
schuin oplopen:
sxø̜jn ǫplūpǝ (Q001p Zonhoven)
|
Het van onder naar boven breder uitlopen van de mand. De uitloop zelf werd verloop genoemd in Ottersum (L 163: vǝrlōp) en Stramproy (L 318: vǝrlǫwp. [N 40, 64]
II-12
|
33986 |
vliegennet |
vliegenkleed:
vlī.gǝklit (Q001p Zonhoven),
vliegennet:
vliegennet (Q001p Zonhoven)
|
Fijnmazig net dat over een ingespannen paard wordt gehangen om het tegen vliegen te beschermen. [JG 1a, 1b, 2a, 2b; N 13, 82a]
I-10
|
22375 |
vlieger |
papieren vogel:
papieren vogel (Q001p Zonhoven),
Sub papier.
ne papieren [papiərəŋ vogel (Q001p Zonhoven),
Sub vogel, (2).
pepīēëre voo.gel (Q001p Zonhoven),
vlieger:
vlīē.ger (Q001p Zonhoven),
#NAME?
vlīgər ? (Q001p Zonhoven),
/
ne vlieger (Q001p Zonhoven),
vlieger (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven)
|
/ [SND (2006)] || Het speelgoed bestaande uit een licht gestel, met papier bespannen, dat aan een lang touw in de lucht opgelaten wordt [vlieger, boog, draak, beugel, vliegaard, vliegerd]. [N 88 (1982)] || I. Vlieger. || Vlieger. || Vlieger: 1. (Kinder)speelgoed. || windvogel [SND (2006)] || Zelfgemaakte vlieger van kinderen.
III-3-2
|
28425 |
vlieggat, vliegspleet |
tijlgat:
tę̄ǝrgāǝt (Q001p Zonhoven)
|
Opening aan de voorkant van korf en kast waardoor de bijen in en uit kunnen vliegen. Een vlieggat moet niet te hoog van de grond zijn en liefst niet gericht op de koudste windrichting. ''s Winters kan men het vlieggat in de korf dichtmaken met een rolletje stro met wilgebast omwonden. In de moderne kast werkt men met een vlieggatschuif om de vliegspleet af te sluiten. Wat betreft het woordtype "tijlgat" zij opgemerkt dat het woorddeel "tijl" moeilijk eenduidig is te etymologiseren. Bij het kiezen van de woordtypen heeft de redactie de verschillende verklaringen in het midden gelaten. Het grondwoord is ''ijlgat''. Met het voorafgaande lidwoord ''het'' werd de uitspraak door metanalyse ''tijlgat''. Dus ''tijlgat'' is ontstaan uit ''het ijlgat''. Of in dit lemma alle varianten van ''tijl-'' als metanalyse van ''het ijl-'' geīnterpreteerd kunnen worden, blijft echter een vraag. [N 63, 5a; N 63, 10b; N 63, 5b; Ge 37, 15; monogr.]
II-6
|
21192 |
vliegtuig |
vlieger:
vlīē.ger (Q001p Zonhoven),
vliegmachine:
vliegmachine (Q001p Zonhoven),
sub vliegen.
vlīē.chmesjin (Q001p Zonhoven)
|
het toestel waarmee men kan vliegen [vliegtuig, vliegmachine, vlieger] [N 90 (1982)] || vliegtuig
III-3-1
|
21193 |
vliegveld |
vliegplein:
vliegplein (Q001p Zonhoven),
sub vliegen.
vlīē.chpléé.n (Q001p Zonhoven),
vliegveld:
sub vliegen.
vlīē.chvé.lt (Q001p Zonhoven)
|
het grote, effen terrein met verharde banen van waaraf vliegtuigen kunnen opstijgen en waar zij weer kunnen landen [vliegveld, vliegplein] [N 90 (1982)] || vliegveld
III-3-1
|