e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vleien flikflooien: fleͅkflujən (Zonhoven) Flikflooien. [ZND 01 (1922)] III-3-1
vleier flikkeflooier: tex nə flekəflujər (Zonhoven), mouwveger: mouvieger (Zonhoven) een bloksleper (vleier) of andere woorden voor vleier, mouwveger enz. [ZND 32 (1939)] || Hij kan flikflooien (laag vleien, mouwstrijken, enz.). [ZND 23 (1937)] III-3-1
vleugel vleugel: vleugel (Zonhoven) vleugel: elk der beide lichaamsdelen van vogels die hun tot vliegen dienen (wiek, zwing, vlerk, vleugel) [N 83 (1981)] III-4-1
vleugels in de wanmolen vleugels: vlø̄gǝls (Zonhoven) De schuingeplaatste plankjes die op een as zijn gemonteerd die wordt aangedreven, waardoor er een windstroom ontstaat, in de wanmolen. [N 14, 45b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4
vliegen van de mand schuin oplopen: sxø̜jn ǫplūpǝ (Zonhoven) Het van onder naar boven breder uitlopen van de mand. De uitloop zelf werd verloop genoemd in Ottersum (L 163: vǝrlōp) en Stramproy (L 318: vǝrlǫwp. [N 40, 64] II-12
vliegennet vliegenkleed: vlī.gǝklit (Zonhoven), vliegennet: vliegennet (Zonhoven) Fijnmazig net dat over een ingespannen paard wordt gehangen om het tegen vliegen te beschermen. [JG 1a, 1b, 2a, 2b; N 13, 82a] I-10
vlieger papieren vogel: papieren vogel (Zonhoven), Sub papier.  ne papieren [papiərəŋ vogel (Zonhoven), Sub vogel, (2).  pepīēëre voo.gel (Zonhoven), vlieger: vlīē.ger (Zonhoven), #NAME?  vlīgər ? (Zonhoven), /  ne vlieger (Zonhoven), vlieger (Zonhoven, ... ) / [SND (2006)] || Het speelgoed bestaande uit een licht gestel, met papier bespannen, dat aan een lang touw in de lucht opgelaten wordt [vlieger, boog, draak, beugel, vliegaard, vliegerd]. [N 88 (1982)] || I. Vlieger. || Vlieger. || Vlieger: 1. (Kinder)speelgoed. || windvogel [SND (2006)] || Zelfgemaakte vlieger van kinderen. III-3-2
vlieggat, vliegspleet tijlgat: tę̄ǝrgāǝt (Zonhoven) Opening aan de voorkant van korf en kast waardoor de bijen in en uit kunnen vliegen. Een vlieggat moet niet te hoog van de grond zijn en liefst niet gericht op de koudste windrichting. ''s Winters kan men het vlieggat in de korf dichtmaken met een rolletje stro met wilgebast omwonden. In de moderne kast werkt men met een vlieggatschuif om de vliegspleet af te sluiten. Wat betreft het woordtype "tijlgat" zij opgemerkt dat het woorddeel "tijl" moeilijk eenduidig is te etymologiseren. Bij het kiezen van de woordtypen heeft de redactie de verschillende verklaringen in het midden gelaten. Het grondwoord is ''ijlgat''. Met het voorafgaande lidwoord ''het'' werd de uitspraak door metanalyse ''tijlgat''. Dus ''tijlgat'' is ontstaan uit ''het ijlgat''. Of in dit lemma alle varianten van ''tijl-'' als metanalyse van ''het ijl-'' geīnterpreteerd kunnen worden, blijft echter een vraag. [N 63, 5a; N 63, 10b; N 63, 5b; Ge 37, 15; monogr.] II-6
vliegtuig vlieger: vlīē.ger (Zonhoven), vliegmachine: vliegmachine (Zonhoven), sub vliegen.  vlīē.chmesjin (Zonhoven) het toestel waarmee men kan vliegen [vliegtuig, vliegmachine, vlieger] [N 90 (1982)] || vliegtuig III-3-1
vliegveld vliegplein: vliegplein (Zonhoven), sub vliegen.  vlīē.chpléé.n (Zonhoven), vliegveld: sub vliegen.  vlīē.chvé.lt (Zonhoven) het grote, effen terrein met verharde banen van waaraf vliegtuigen kunnen opstijgen en waar zij weer kunnen landen [vliegveld, vliegplein] [N 90 (1982)] || vliegveld III-3-1