24499 |
vlier |
berenhout:
gecombineerd met ZND 8 055, idem
bejerenhout (Q001p Zonhoven),
heulenteul:
etym. (e.d.), zie boek
hullentu.l (Q001p Zonhoven),
gecombineerd met ZND 8 055, idem
heulenteul (Q001p Zonhoven),
klotsberenstruik:
klótsbee.ërestróó.k (Q001p Zonhoven),
gecombineerd met ZND 8 055, idem
kloͅtsbērəstrōͅk (Q001p Zonhoven),
klotsenhout:
gecombineerd met ZND 8 055, idem
klotsenhōͅt (Q001p Zonhoven),
klotsenstruik:
z. L.J. Pauwels: De vlierboom in de Zuid-nederlandse dialecten (H.C.T.D., XXV, p. 323-)
klótsestróó.k (Q001p Zonhoven),
vlier:
Dts. Flieder
flīē.ër (Q001p Zonhoven),
Sambucus nigra: mnl. vlie(de)r, Dts. Flieder
vlīē.ër (Q001p Zonhoven),
vlierboom:
flīē.ërboem (Q001p Zonhoven),
vlīē.ërboem (Q001p Zonhoven),
gecombineerd met ZND 8 055, idem
vlierboom (Q001p Zonhoven),
vlieërbloom (Q001p Zonhoven),
vlīrbum (Q001p Zonhoven),
vlierenboom:
flīē.ëreboem (Q001p Zonhoven),
vlīē.ëreboem (Q001p Zonhoven),
vlierenstruik:
flīē.ërestróó.k (Q001p Zonhoven),
flīē.ërstróó.k (Q001p Zonhoven),
vlīē.ërestróó.k (Q001p Zonhoven),
vlierhout:
gecombineerd met ZND 8 055, idem
vlierhout (Q001p Zonhoven),
vlierstruik:
vlīē.ërstróó.k (Q001p Zonhoven)
|
vlier || vlierboom || vlierboom (sambucus nigra) [ZND 15 (1930)] || vlierstruik
III-4-3
|
20006 |
vlijtig liesje |
zuiplapje:
z. L.J. p. 102
zóó.plépkes (Q001p Zonhoven)
|
Sultansbalsemien (Impatiens walleriana Hook.). De bovenste bladeren meest tegenoverstaand. De stengel is niet zeer fors en hoogstens 1 m hoog. De bloemen zijn rood of wit, tamelijk vlak, met zeer lange en dunne, gebogen spoor (vlijtig liesje, nooitrust).
III-2-1
|
24392 |
vlinder |
pepel:
pi.pəl (Q001p Zonhoven),
piepel (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven,
Q001p Zonhoven),
pīpəl (Q001p Zonhoven),
pīəpəl (Q001p Zonhoven)
|
vlinder [GV Gr (1935)], [ZND 08 (1925)], [ZND 16 (1934)], [ZND 18G (1935)] || vlinder, pepel [RND]
III-4-2
|
18701 |
vlinderdasje |
noeud (fr.):
z. ook o. vlinderdas.
neu (Q001p Zonhoven),
nondejuke:
Zie ook afb. p.317.
nóndezjīēke (Q001p Zonhoven),
piepeltje:
pīē.ëpelke (dim.) (Q001p Zonhoven),
strikje:
strikske (dim.) (Q001p Zonhoven)
|
*piepel: vlinderdasje || noeud (Fr.): struk, vlinderdas || nom de Dieu (Fr.): vlinderdasje || strik: vlinderdasje
III-1-3
|
24837 |
vlinderstruik |
piepelstruik:
z. L.J. p. 24
pīē.ëpelstróó.k (Q001p Zonhoven)
|
vlinderstruik
III-4-3
|
24396 |
vlo (enk.) |
vlo:
vluj (Q001p Zonhoven)
|
vlo
III-4-2
|
24964 |
vloed, hoogtij |
vloed:
vloed (Q001p Zonhoven)
|
vloed, wassen van het water van de zee en de toestand van hoog water [bovenwater, hoog tij] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
34341 |
vloeibare ontlasting |
zeik:
zēk (Q001p Zonhoven)
|
[N 76, 36; A 9, 24d]
I-12
|
21395 |
vloeken |
vloeken:
vlokken (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven)
|
vloeken [N 96D (1989)] || Vloeken. [N 96D (1989)]
III-3-1, III-3-3
|
27185 |
vloer |
dèye:
dęj (Q001p Zonhoven
[(Zwartberg)]
[Zwartberg, Eisden]),
vloer:
vlūǝr (Q001p Zonhoven)
|
De bodem van iedere ruimte in de ondergrondse werken. Met de opgave "dèye" bedoelt de zegsman uit L 417 het vloergesteente vóór het verwijderen van de steenkoollaag, terwijl hij onder "trace" de vloer verstaat die overblijft na de winning van de kolen. Het woordtype "radier" van dezelfde invuller duidt de opvulling van een ronde vloer van een mijngang aan. Met de opgave "stok" doelen de respondenten uit Q 15 en Q 121 op het vloergesteente in een galerij. De invullers uit Q 121 en Q 121c maken een onderscheid tussen de "wand" en de "vloer". Met de eerste term bedoelen zij het vloergesteente onder een koollaag, met de tweede de vloer van steengangen en galerijen. De woordtypen "zool" en "baan" worden gebruikt om het vloergesteente van een steengang aan te duiden. [N 95, 193; N 95, 840; monogr.; N 95, 196; Vwo 275; Vwo 281; Vwo 479; Vwo 534; Vwo 834] || Zie voor het woordtype 'beleg' ook RhWb V, k. 301, s.v. 'Beleg': ø̄Fussboden aus Steinbelagø̄. Volgens Jongeneel (Heerlens Woordenboek, pag. 19) maakten de boeren uit de omgeving van Heerlen steenharde, waterdichte vloeren van zand, kalk of cement en kolensintels. [S 41; N 54, 128; monogr.; Vld.]
II-5, II-9
|