e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vlier berenhout: gecombineerd met ZND 8 055, idem  bejerenhout (Zonhoven), heulenteul: etym. (e.d.), zie boek  hullentu.l (Zonhoven), gecombineerd met ZND 8 055, idem  heulenteul (Zonhoven), klotsberenstruik: klótsbee.ërestróó.k (Zonhoven), gecombineerd met ZND 8 055, idem  kloͅtsbērəstrōͅk (Zonhoven), klotsenhout: gecombineerd met ZND 8 055, idem  klotsenhōͅt (Zonhoven), klotsenstruik: z. L.J. Pauwels: De vlierboom in de Zuid-nederlandse dialecten (H.C.T.D., XXV, p. 323-)  klótsestróó.k (Zonhoven), vlier: Dts. Flieder  flīē.ër (Zonhoven), Sambucus nigra: mnl. vlie(de)r, Dts. Flieder  vlīē.ër (Zonhoven), vlierboom: flīē.ërboem (Zonhoven), vlīē.ërboem (Zonhoven), gecombineerd met ZND 8 055, idem  vlierboom (Zonhoven), vlieërbloom (Zonhoven), vlīrbum (Zonhoven), vlierenboom: flīē.ëreboem (Zonhoven), vlīē.ëreboem (Zonhoven), vlierenstruik: flīē.ërestróó.k (Zonhoven), flīē.ërstróó.k (Zonhoven), vlīē.ërestróó.k (Zonhoven), vlierhout: gecombineerd met ZND 8 055, idem  vlierhout (Zonhoven), vlierstruik: vlīē.ërstróó.k (Zonhoven) vlier || vlierboom || vlierboom (sambucus nigra) [ZND 15 (1930)] || vlierstruik III-4-3
vlijtig liesje zuiplapje: z. L.J. p. 102  zóó.plépkes (Zonhoven) Sultansbalsemien (Impatiens walleriana Hook.). De bovenste bladeren meest tegenoverstaand. De stengel is niet zeer fors en hoogstens 1 m hoog. De bloemen zijn rood of wit, tamelijk vlak, met zeer lange en dunne, gebogen spoor (vlijtig liesje, nooitrust). III-2-1
vlinder pepel: pi.pəl (Zonhoven), piepel (Zonhoven, ... ), pīpəl (Zonhoven), pīəpəl (Zonhoven) vlinder [GV Gr (1935)], [ZND 08 (1925)], [ZND 16 (1934)], [ZND 18G (1935)] || vlinder, pepel [RND] III-4-2
vlinderdasje noeud (fr.): z. ook o. vlinderdas.  neu (Zonhoven), nondejuke: Zie ook afb. p.317.  nóndezjīēke (Zonhoven), piepeltje: pīē.ëpelke (dim.) (Zonhoven), strikje: strikske (dim.) (Zonhoven) *piepel: vlinderdasje || noeud (Fr.): struk, vlinderdas || nom de Dieu (Fr.): vlinderdasje || strik: vlinderdasje III-1-3
vlinderstruik piepelstruik: z. L.J. p. 24  pīē.ëpelstróó.k (Zonhoven) vlinderstruik III-4-3
vlo (enk.) vlo: vluj (Zonhoven) vlo III-4-2
vloed, hoogtij vloed: vloed (Zonhoven) vloed, wassen van het water van de zee en de toestand van hoog water [bovenwater, hoog tij] [N 81 (1980)] III-4-4
vloeibare ontlasting zeik: zēk (Zonhoven) [N 76, 36; A 9, 24d] I-12
vloeken vloeken: vlokken (Zonhoven, ... ) vloeken [N 96D (1989)] || Vloeken. [N 96D (1989)] III-3-1, III-3-3
vloer dèye: dęj (Zonhoven  [(Zwartberg)]   [Zwartberg, Eisden]), vloer: vlūǝr (Zonhoven) De bodem van iedere ruimte in de ondergrondse werken. Met de opgave "dèye" bedoelt de zegsman uit L 417 het vloergesteente vóór het verwijderen van de steenkoollaag, terwijl hij onder "trace" de vloer verstaat die overblijft na de winning van de kolen. Het woordtype "radier" van dezelfde invuller duidt de opvulling van een ronde vloer van een mijngang aan. Met de opgave "stok" doelen de respondenten uit Q 15 en Q 121 op het vloergesteente in een galerij. De invullers uit Q 121 en Q 121c maken een onderscheid tussen de "wand" en de "vloer". Met de eerste term bedoelen zij het vloergesteente onder een koollaag, met de tweede de vloer van steengangen en galerijen. De woordtypen "zool" en "baan" worden gebruikt om het vloergesteente van een steengang aan te duiden. [N 95, 193; N 95, 840; monogr.; N 95, 196; Vwo 275; Vwo 281; Vwo 479; Vwo 534; Vwo 834] || Zie voor het woordtype 'beleg' ook RhWb V, k. 301, s.v. 'Beleg': ø̄Fussboden aus Steinbelagø̄. Volgens Jongeneel (Heerlens Woordenboek, pag. 19) maakten de boeren uit de omgeving van Heerlen steenharde, waterdichte vloeren van zand, kalk of cement en kolensintels. [S 41; N 54, 128; monogr.; Vld.] II-5, II-9