21743 |
wapen |
wapen:
wapen (Q001p Zonhoven)
|
een voorwerp dat bestemd is om iemand letsel toe te brengen of zich ermee te verdedigen [wapen, wapie] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
25204 |
warm weerx |
warm (weer):
werm (Q001p Zonhoven)
|
warm, gezegd van het weer [smoel] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
19717 |
was |
was:
wa.s (Q001p Zonhoven)
|
Afscheidingsprodukt uit de wasklieren van de bijen. Voorheen werd de bijenwas veel gebruikt als grondstof voor kaarsen. Momenteel wordt de bijenwas als grondstof vaak vervangen door plantenwas of belangrijk goedkoper te produceren chemicaliën. Nog steeds is de bijenwas van belang voor de bereiding van zalven, kosmetische produkten en boenwas, voor het modelleren van gietvormen en voor medische toepassingen. [N 63, 121a; JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 52; Ge 37, 145; monogr.]
II-6
|
19714 |
wasbord |
schrobplank:
schrobplank (Q001p Zonhoven)
|
de plank waarover gegolfd zink geslagen is, waarop men vuil goed wast (troffel, roefel, wasbord) [N 90 (1982)]
III-2-1
|
23597 |
wasdraad |
wiek:
wiek (Q001p Zonhoven)
|
De in was gedrenkte draad, gebruikt om kaarsen aan te steken [spintlicht?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19658 |
wasgoed |
was:
waa.s (Q001p Zonhoven),
De waa.s óó.ëthaa.nge
waa.s (Q001p Zonhoven)
|
was || wasgoed
III-2-1
|
19669 |
wasknijper |
lijnwaadspeld:
lijvetspeld
lèè.ëvetspél (Q001p Zonhoven),
lijvetspeld en spie
lijvetspeld (Q001p Zonhoven),
spijtje:
speͅi̯kəns (Q001p Zonhoven),
speͅi̯kəs (Q001p Zonhoven),
wasspeld:
wāsspɛln (Q001p Zonhoven)
|
klemmende houtjes om de wasch op de drooglijn vast te maken [ZND 36 (1941)] || wasknijper
III-2-1
|
19752 |
waskom |
lampetkomp:
lampètkò.mp (Q001p Zonhoven),
waskomp:
waa.skò.mp (Q001p Zonhoven)
|
lampetkom || waskom
III-2-1
|
19715 |
waslijn |
wasdraad:
waa.sdròòët (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven)
|
drooglijn || wasdraad
III-2-1
|
32545 |
wasmand |
wasmand:
wasmān (Q001p Zonhoven)
|
In het algemeen een van twee oren voorziene, ronde of ovale mand voor wasgoed. De wasmand was vaak van witte wissen gemaakt. Zie ook afb. 286. [N 20, 50; N 40, 95; N 40, 106; N 40, 107; N 40, 108; N 20, 48 add.; monogr.]
II-12
|