18064 |
bof |
dikoor:
dikoer (Q001p Zonhoven),
dikoor (Q001p Zonhoven)
|
Bof: de ziekte waarbij men een opgezet gezicht krijgt door ontsteking van de oorspeekselklier en zwelling van de lymfevaten (dikoor, smartoor, bof). [N 107 (2001)] || hoe heet de klierziekte die gezwellen in de hals veroorzaakt, die dan soms opengaan ? [ZND 36 (1941)]
III-1-2
|
27955 |
bok |
pile:
pel (Q001p Zonhoven
[(Zwartberg)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden])
|
Uit houten balken of stukken rail samengestelde ondersteuning. De balken of de rails worden daarbij twee per twee, horizontaal in het vierkant op elkaar gestapeld. De bok wordt in breukpijlers gebruikt en dient om bij het roven van de ondersteuningen mee te helpen een breuklijn te vormen, waarlangs het dak in het breukveld instort, zonder dat de instorting zich voortplant in het vervoerpand (Handb. H. pag. 22). De houten bok kan worden opgevuld met stenen, in dit geval sprak men volgens de invuller uit Q 113 op de vier Oranje-Nassaumijnen van een "steenbok". Om een houten bok later weer te kunnen verwijderen, werd hij volgens dezelfde respondent geplaatst op een vloer van gruis. Door dit gruis met de hak weg te krassen, viel de bok vanzelf om en kon hij in het nieuwe pand weer opgezet, d.w.z. gestapeld worden. [N 95, 581; N 95, 362; N 95, 371; N 95, 324; N 95, 331; monogr.; Vwo 156; Vwo 383; Vwo 384; Vwo 410; Vwo 599; Vwo 600]
II-5
|
20517 |
bokking |
bokkem:
beͅkəm (Q001p Zonhoven),
bukkem (Q001p Zonhoven),
békkem (Q001p Zonhoven),
boksharing:
bòkshië.ring (Q001p Zonhoven)
|
bokking || bokking, gerookte haring [ZND 24 (1937)] || haring; Hoe noemt U: Een gerookte haring (massisse, bukkem, boesterin, boksharing) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
31034 |
bol |
bol:
bol (Q001p Zonhoven)
|
Het vlak van de hamer waarmee men de zool gladklopt. Liedmeier (pag. 4) noemt dit vlak het klopmassief van de hamer. Dit moest rond zijn. Het zoolleer wordt hiermee herhaaldelijk en intensief beklopt om het soepel te maken. Hoe minder rond de bol is, hoe meer kans men heeft om het leer, door een onhandige slag, met de scherpe rand te beschadigen, hoe meer uitwerking daarentegen iedere slag heeft. [N 60, 114c]
II-10
|
31051 |
bolle rasp |
bolle rasp:
bolle rasp (Q001p Zonhoven)
|
De cilindervormige, rattestaartvormige of half-cilindervormige rasp. Zie afb. 56. [N 60, 118c]
II-10
|
33500 |
bolster van de okkernoot |
sloester:
sloəstər (Q001p Zonhoven),
etym. (e.d.), zie boek
slòòëster (Q001p Zonhoven),
sló.lster (Q001p Zonhoven),
slóster (Q001p Zonhoven),
WNT
slōͅster (Q001p Zonhoven),
slols:
etym. (e.d.), zie boek
sló.ls (Q001p Zonhoven)
|
bolster (van) [ZND 33 (1940)] || bolster, dop van een noot, peulvrucht
I-7
|
21009 |
bolster van een noot |
bolster:
WLD
bolster (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven)
|
De harde huid van een noot (bast, bolster, sloester, schaal, hulster, boost, bluster, boets, schulp, schelp, snoester). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
23309 |
bonnet |
bonnet (<oudfr.):
bonnet (Q001p Zonhoven)
|
De bonnet van de priester. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18296 |
bont als apart kledingstuk |
pels:
nə pəls (Q001p Zonhoven)
|
pels (door dames om de hals gedragen) [ZND 40 (1942)]
III-1-3
|
17877 |
bont en blauw slaan |
paars en blauw slaan:
pārs en blō gəslāgən (Q001p Zonhoven),
zwart en blauw slaan:
zwaRd ɛn blōə gəslaogə (Q001p Zonhoven)
|
bont en blauw geslagen [RND] || ze hebben hem paars en blauw geslagen (de echte dialectische uitdrukking opgeven) [ZND 40 (1942)]
III-1-2
|