e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zich laten inschrijven voor het huwelijk bij de pastoor naar de pastoor gaan: noa de pastoer goan (Zonhoven) Zich laten inschrijven voor het huwelijk bij de pastoor, "naar pastoor gaan". [N 96D (1989)] III-3-3
zich over de rug wentelen (zich) wentelen: węŋkǝlǝ (Zonhoven) Geregeld gaan de paarden op hun rug liggen en slaan met de poten in de lucht. Zij doen dit vooral bij jeuk of buikpijn. [JG 1a, 1b; N 8, 69] I-9
zich schamen zich schamen: zich schaome (Zonhoven), zich scháámə (Zonhoven) zich schamen III-1-4
zich vergissen zich verdolen: mar.: verdolen = verdwalen  zich verdooële (Zonhoven) zich vergissen III-1-4
zich verkleden heraandoen: hérao.ëndōē.ën (Zonhoven), verkleden: verklieën (Zonhoven) *heraandoen || Zich verkleden [verkleden, omkleden, omtrekken, iets anders aandoen] [N 114 (2002)] III-1-3
zich verwonderen verwonderen: verwó.nnere (Zonhoven) verwonderen III-1-4
zich warm aankleden warm aandoen: werm aandoen (Zonhoven), werm aàndoen (Zonhoven) Zich warm aankleden [(in)duffelen, inpakken, warm aandoen] [N 114 (2002)] || zich warm aankleden [doffelen] [N 86 (1981)] III-1-3
zicht zicht: ze.xt (Zonhoven) Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51] I-4
zichter zichter: ze.xtǝr (Zonhoven) Degene die de zicht en de pikhaak hanteert. [JG 1a; monogr.] I-4
ziek ziek: zek (Zonhoven, ... ), zik (Zonhoven) ziek [ZND 08 (1925)], [ZND 39 (1942)] || ziek: Daar loopt nu die man, die zn dochter (of: wiens dochter) ziek is geweest [ZND 44 (1946)] III-1-2