24288 |
zwarte roodstaart |
schouwvegertje:
schooviejgerke (Q001p Zonhoven)
|
zwarte roodstaart
III-4-1
|
22397 |
zwartepieten (kaartspel) |
zwartepieten:
zwartepieten (Q001p Zonhoven)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18591 |
zwartfluwelen haarbandje |
diadeem (<fr.):
Fr. diadème.
diejádèè.m (Q001p Zonhoven)
|
diadeem
III-1-3
|
31063 |
zwartsel |
zwartsel:
zwartsǝl (Q001p Zonhoven)
|
Vocht waarmee men bepaalde delen van de schoen zwart maakt. Volgens de informant van L 267 wordt deze verfstof samengesteld uit roet, water en was, vooral bijenwas. De informant van K 278 vermeldt nog "olie" als ingrediënt. [N 60, 132a]
II-10
|
28597 |
zwavelbloem |
solferbloem:
sǫ.lǝfǝrblom (Q001p Zonhoven)
|
Lichtgeel poeder van fijne zwavel. Zwavelbloem smelt men op zacht vuur. In de vloeibare zwavel steekt men een kaart. Men trekt die eruit en laat de zwavel verharden. Men steekt de kaart met zwavel op een stuk hout en steekt dit stuk in brand onder de korf. Door de zwavelreuk worden de bijen gedood (Lhoest, pag. 68). [N 63, 77d; JG 1a+1b]
II-6
|
28598 |
zwavelkaart |
solferkaart:
sǫ.lǝfǝrkǭ.rt (Q001p Zonhoven),
sǫlǝfǝrkārt (Q001p Zonhoven)
|
Een brandende zwavellap of kaart gesopt in zwavel die in een kuil onder de korf wordt geplaatst. Door de opstijgende zwaveldampen wordt het bijenvolk gedood. [N 63, 78b; JG 1a+1b; monogr.]
II-6
|
24930 |
zwavelx |
solfer:
ps. omgespeld volgens Frings.
soͅlfər (Q001p Zonhoven),
zwavel:
zwāvəl (Q001p Zonhoven)
|
zwavel [ZND 08 (1925)]
III-4-4
|
22907 |
zweefmolen |
zwik:
Meestal dim. mv. zwikkerkes: ènne zwikkerkes zitte.
zwik (Q001p Zonhoven),
zwikkertjes (mv.):
Sub zwik, (3): Meestal dim. mv. zwikkerkes: ènne zwikkerkes zitte.
zwikkerkes (Q001p Zonhoven),
Vgl. zwikken 2 [op en af bewegen].
zwikərkəs (Q001p Zonhoven)
|
*Zwikkerkes: Spel op de kermis waarmee men ronddraait. || Zwik: *3. Hoge kermismolen met aan kettingen rondzwaaiende stoeltjes, zwiermolen (gew.), zweefmolen.
III-3-2
|
33995 |
zweep |
smak:
smak (Q001p Zonhoven),
zweep:
zwip (Q001p Zonhoven)
|
Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.]
I-10
|
18105 |
zweer |
zweer:
zweer (Q001p Zonhoven)
|
Zweer: huidontsteking vaak met ettervorming ten gevolge van een infectie (zweer, zwerage, zwerije). [N 107 (2001)]
III-1-2
|