20808 |
deeg |
beslag:
beslao.ch (Q001p Zonhoven),
deeg:
tīx (Q001p Zonhoven),
¯t (of den) dȉch vur ¯t broet: het brooddeeg
dīēch (Q001p Zonhoven)
|
beslag || deeg || zij kneedt het deeg [ZND 22 (1936)]
III-2-3
|
25548 |
deeg kneden |
kneden:
knęǝn (Q001p Zonhoven)
|
Bepaalde grondstoffen t.w. bloem, gist, zout, vocht vormen het deeg. Eventueel worden er nog andere toevoegingen bijgevoegd. Dit deeg gaat men kneden om een massa te verkrijgen waarin de verschillende grondstoffen in de juiste verhouding zo volkomen en gelijkmatig mogelijk dooreengemengd zijn (Schoep blz. 90-91). Naast "kneden met de hand" komt voor "kneden met de voeten" of kneden met de deegmachine". De informant van L 428 merkt op dat "mengelen" het mengen der diverse ingrediënten inhoudt en het eigenlijk kneden ''knē̜jǝ'' is. In dit lemma wordt het object "deeg" niet fonetisch gedocumenteerd. Bij documentatie zou de meest voorkomende variant dęjx zijn geweest. Daarnaast zouden er nog varianten voorkomen als dēx, dē.x, dējx, dē̜k, dē.jx, tī.x, dījx, dix, dīx en di.x.' [N 29, 20b; N 6, 47; S 18; L 1a-m: monogr.; L 22, 41]
II-1
|
32311 |
definitieve band |
band:
bānt (Q001p Zonhoven),
reep:
rīp (Q001p Zonhoven)
|
De van ijzer gemaakte band die na het verwijderen van de sluitbanden om het vat of de kuip wordt gelegd. Al naar gelang van de plaats waar de band zich op het vat bevindt, onderscheidt men kopbanden, halsbanden en buikbanden. Zie ook deze lemmata. [A 19, 1a-c; L 34, 53; monogr.]
II-12
|
19030 |
deftig |
deftig:
déftich (Q001p Zonhoven)
|
deftig
III-1-4
|
21075 |
dek |
dek:
dèk (Q001p Zonhoven)
|
buitenste blad van een sigaar
III-2-3
|
19396 |
deken |
deken:
dèken (Q001p Zonhoven),
sarge:
sarge
sao.ëre (Q001p Zonhoven)
|
Een deken, een geestelijke die belast is met het toezicht over enige parochies [däken]. [N 96D (1989)] || wollen deken
III-2-1, III-3-3
|
24407 |
dekken |
dekken:
dekken (Q001p Zonhoven),
dękǝ (Q001p Zonhoven),
springen:
spręŋǝ (Q001p Zonhoven),
sprɛŋǝ (Q001p Zonhoven)
|
Het bevruchten van de koe door de stier. [JG 1a, 1b] || Het bevruchten van het vrouwelijk varken door het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 43, 20b; monogr.] || Het dekken van het vrouwelijk schaap door de ram. [N 77, 34; N 77, 33; JG 1a, 1b] || Hoe noemt u het vrouwelijke dier bevruchten (dekken, rijden, springen, remmelen) [N 83 (1981)]
I-11, I-12, III-4-2
|
19704 |
deksel |
deksel:
dèksel (Q001p Zonhoven),
dɛksəl (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
teksəl (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven)
|
deksel [ZND 01 (1922)], [ZND 22 (1936)]
III-2-1
|
32618 |
deksel van de metalen gierton |
deksel:
dęksǝl (Q001p Zonhoven)
|
De zinken gierton wordt van boven afgesloten met een deksel dat scharnierend bevestigd is aan de kraag van de vulopening. [JG 1a + 1b; N 11A, 54b; monogr.]
I-1
|
20420 |
deksel van een doodskist |
deksel:
deksel (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven)
|
het deksel van een doodskist [scheel, roef] [N 115 (2003)], [N 87 (1981)]
III-2-2
|