e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

Gevonden: 5466
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
deeg beslag: beslao.ch (Zonhoven), deeg: tīx (Zonhoven), ¯t (of den) dȉch vur ¯t broet: het brooddeeg  dīēch (Zonhoven) beslag || deeg || zij kneedt het deeg [ZND 22 (1936)] III-2-3
deeg kneden kneden: knęǝn (Zonhoven) Bepaalde grondstoffen t.w. bloem, gist, zout, vocht vormen het deeg. Eventueel worden er nog andere toevoegingen bijgevoegd. Dit deeg gaat men kneden om een massa te verkrijgen waarin de verschillende grondstoffen in de juiste verhouding zo volkomen en gelijkmatig mogelijk dooreengemengd zijn (Schoep blz. 90-91). Naast "kneden met de hand" komt voor "kneden met de voeten" of kneden met de deegmachine". De informant van L 428 merkt op dat "mengelen" het mengen der diverse ingrediënten inhoudt en het eigenlijk kneden ''knē̜jǝ'' is. In dit lemma wordt het object "deeg" niet fonetisch gedocumenteerd. Bij documentatie zou de meest voorkomende variant dęjx zijn geweest. Daarnaast zouden er nog varianten voorkomen als dēx, dē.x, dējx, dē̜k, dē.jx, tī.x, dījx, dix, dīx en di.x.' [N 29, 20b; N 6, 47; S 18; L 1a-m: monogr.; L 22, 41] II-1
definitieve band band: bānt (Zonhoven), reep: rīp (Zonhoven) De van ijzer gemaakte band die na het verwijderen van de sluitbanden om het vat of de kuip wordt gelegd. Al naar gelang van de plaats waar de band zich op het vat bevindt, onderscheidt men kopbanden, halsbanden en buikbanden. Zie ook deze lemmata. [A 19, 1a-c; L 34, 53; monogr.] II-12
deftig deftig: déftich (Zonhoven) deftig III-1-4
dek dek: dèk (Zonhoven) buitenste blad van een sigaar III-2-3
deken deken: dèken (Zonhoven), sarge: sarge  sao.ëre (Zonhoven) Een deken, een geestelijke die belast is met het toezicht over enige parochies [däken]. [N 96D (1989)] || wollen deken III-2-1, III-3-3
dekken dekken: dekken (Zonhoven), dękǝ (Zonhoven), springen: spręŋǝ (Zonhoven), sprɛŋǝ (Zonhoven) Het bevruchten van de koe door de stier. [JG 1a, 1b] || Het bevruchten van het vrouwelijk varken door het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 43, 20b; monogr.] || Het dekken van het vrouwelijk schaap door de ram. [N 77, 34; N 77, 33; JG 1a, 1b] || Hoe noemt u het vrouwelijke dier bevruchten (dekken, rijden, springen, remmelen) [N 83 (1981)] I-11, I-12, III-4-2
deksel deksel: dèksel (Zonhoven), dɛksəl (Zonhoven, ... ), teksəl (Zonhoven, ... ) deksel [ZND 01 (1922)], [ZND 22 (1936)] III-2-1
deksel van de metalen gierton deksel: dęksǝl (Zonhoven) De zinken gierton wordt van boven afgesloten met een deksel dat scharnierend bevestigd is aan de kraag van de vulopening. [JG 1a + 1b; N 11A, 54b; monogr.] I-1
deksel van een doodskist deksel: deksel (Zonhoven, ... ) het deksel van een doodskist [scheel, roef] [N 115 (2003)], [N 87 (1981)] III-2-2