e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zutendaal

Overzicht

Gevonden: 1986
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
loeren loeren: lò.re (Zutendaal) Loeren (lonken, loensen). [N 109 (2001)] III-1-1
lof lof: hət lof (Zutendaal) het lof [RND] III-3-3
lomp paard lompe beest: lo.mpǝ bī.st (Zutendaal) [JG 1a; N 8, 62h] I-9
loodpan, gietlepel loodpan: løtpan (Zutendaal) Soort pan of grote scheplepel met schenklip waarin soldeersel of lood gesmolten kan worden. Zie ook afb. 190a. De gietlepel is doorgaans een kleinere uitvoering van de loodpan. Hij wordt gebruikt om lood of soldeersel af te scheppen en te gieten. Vgl. afb. 190b-c. [N 33, 197; N 33, 310-311; N 64, 18a-b] II-11
lopen lopen: laipə (Zutendaal) lopen: Hebt ge Klaas zien lopen ? [ZND 44 (1946)] III-1-2
luchtpijpen luchtpijpen: lochpiepe (Zutendaal) Luchtpijpen (loospijpen). [N 109 (2001)] III-1-1
lucifer stekje: stekske (Zutendaal, ... ) lucifer [ZND 01 (1922)], [ZND 01 (1922)], [ZND 16 (1934)] III-2-1
lui (lieden) mensen: minsə (Zutendaal) mensen [RND] III-3-1
luiermand kinderkorf: kènnerkerf (Zutendaal), luiermand: luiermaan (Zutendaal) korf of mand waarin de doeken of luiers van de kleine kinderen wordt bewaard? [ZND 37 (1941)] III-2-2
luns leun: lē̜n (Zutendaal) Metalen spie die door een gat in het uiteinde van de wagenas wordt gestoken om te verhinderen dat het wiel van de as kan afdraaien. Zie ook afb. 216. [N G, 50c; N 17, 63; JG 1a; JG 1b; Wi 13, add.; L 39, 22, add.; div.] II-11