33294 |
melganzevoet |
schietmeel:
šętmēl (Q005p Zutendaal)
|
Chenopodium album L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op braakliggend land en bouwland, vooral bij sterke bemesting, en met name ook waar pulpkuilen gestaan hebben. Het heeft witte bloemtrosjes, die van juli tot de herfst bloeien, en bladeren die van boven dof en van onder wit-melig zijn. De hoogte varieert van 15 tot 120 cm. [JG 1a, 1b; A 60A, 83; monogr.]
I-5
|
34237 |
melk |
melk:
męlǝk (Q005p Zutendaal),
mɛlk (Q005p Zutendaal),
mɛlǝk (Q005p Zutendaal)
|
De hoofdzakelijk uit water, eiwit, vet en melksuiker bestaande witte vloeistof die door het vrouwelijk rund wordt afgescheiden. Op de kaart is het woordtype melk niet opgenomen. [A3, 3; A 11, 1c; A 17, 17; A 7, 14; RND 40; RND 127; S 23; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 4, 3; L 29, 5; NE 3, V 6n; Vld.; Gwn 10, 1; monogr.]
I-11
|
34246 |
melkafromer |
draaivat:
drɛ̄.i̯vō.t (Q005p Zutendaal)
|
De afromer scheidt de roomlaag van de melk. Dit scheiden kan gebeuren door een grote schuimspaan of een houten lepel te gebruiken. Met een houten latje kan men room tegenhouden, terwijl de ontroomde melk door de tuit van de in schuine stand gehouden plateel of teil vloeit. Men kan de room eenvoudig met een vinger wegdoen of men kan die wegblazen. Moderner is de scheiding van room en melk met een melkmachine of centrifuge. [N 12, 57 en 58; JG 1a, 1b; A 23, 3; monogr.]
I-11
|
21288 |
melkboer |
melkboer:
mɛləkby.ər (Q005p Zutendaal)
|
melkboer [RND]
III-3-1
|
24808 |
melkdistel |
paardsbloem:
pèrdsblume (Q005p Zutendaal, ...
Q005p Zutendaal),
pisbloem:
pisbloem (Q005p Zutendaal, ...
Q005p Zutendaal)
|
[ZND 01 a-m (1922)]melkdistel [ZND 01 (1922)]
I-7, III-4-3
|
34226 |
melken |
melken:
męlkǝ (Q005p Zutendaal),
mɛlkǝ (Q005p Zutendaal)
|
Melk uit de uiers van de koe drukken. Zie afbeelding 9. [L 38, 44; JG 1a, 1b; Wi 26; Vld.; monogr.]
I-11
|
33778 |
melkgebit |
veulenstanden:
vīǝ.lǝstā.n (Q005p Zutendaal)
|
Tot twee en een half à drie jaar hebben de paarden een melkgebit of veulenstanden. De twee middelste snijtanden komen door in de eerste levensweek van het veulen (soms zijn ze bij de geboorte al aanwezig), binnen een maand of zes weken gevolgd door de snijtanden ernaast. De twee laatste snijtanden volgen tussen de zes en negen maanden, waarna het melkgebit compleet is. De veulenstanden zijn wit van kleur in tegenstelling tot het wat gelige vast gebit en lopen naar de basis toe in een punt uit. [JG 1a, 1b; N 8, 18a]
I-9
|
34386 |
melkschaap |
melkschaap:
męlkšōp (Q005p Zutendaal)
|
Schaap van een ras dat vooral goed is voor de melk. [N 77, 1f; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
17624 |
melktanden |
melktanden:
mèlktaan (Q005p Zutendaal)
|
Melktanden (zuigtanden, memmentanden, bijtertjes) [N 109 (2001)]
III-1-1
|
24212 |
merel |
blaan:
blyên (Q005p Zutendaal, ...
Q005p Zutendaal),
klijster:
klie:stĕr (Q005p Zutendaal, ...
Q005p Zutendaal)
|
merel [ZND 01 (1922)], [ZND 38 (1942)]
III-4-1
|