24929 |
modder, slijk |
modder:
de wèg lik vol modder (Q005p Zutendaal),
slijk:
de wèg lik vol sliëk (Q005p Zutendaal),
slīk (Q005p Zutendaal),
smodder:
de weg lijg vol smoder (Q005p Zutendaal),
vuiligheids:
de wèg lik vol voelighéts (Q005p Zutendaal)
|
modder, slijk [ZND 39 (1942)]
III-4-4
|
17833 |
moe |
moeg:
me.ch (Q005p Zutendaal)
|
moe [RND]
III-1-2
|
17567 |
moedervlek |
moedervlek:
mūddervlek (Q005p Zutendaal)
|
Moedervlek: een aangeboren bruine vlek op de huid (moedervlek, moederplek, peperkoor, pepervlek). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
19309 |
moedig (zijn) |
kloek:
hè es kloek (Q005p Zutendaal),
niet schuw:
hè is nè chuw (Q005p Zutendaal)
|
hoe drukt ge uit in uw dialect: hij is moedig (hij is geen bangerd, hij durft bv. te vechten) [ZND 39 (1942)]
III-1-4
|
33823 |
moedig en opgewekt |
driftig:
dreftex (Q005p Zutendaal)
|
Gezegd van energieke en levendige paarden. [JG 1a; N 8, 64j]
I-9
|
17944 |
moeilijk vooruitkomen |
sukkelachtig lopen:
siggelachtig laaipe (Q005p Zutendaal),
sukkelent?re lopen:
siggelentaere laaipe (Q005p Zutendaal)
|
Moeilijk vooruit komen (schravelen, taffelen, stachelen, strompelen). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
19940 |
moer |
moer:
moor (Q005p Zutendaal),
wijfje:
wijfke (Q005p Zutendaal)
|
konijn, vrouwtje [Goossens 2a (1963)], [ZND 20 (1936)]
III-2-1
|
32229 |
moer van de asstroppen |
moer:
mūjǝr (Q005p Zutendaal)
|
De moer waarmee de verschillende onderdelen van de asstroppen met elkaar verbonden worden. [JG, 1a]
II-12
|
33556 |
moestuinx |
hof:
huəf (Q005p Zutendaal, ...
Q005p Zutendaal),
hű̅.əf (pl. hēf) (Q005p Zutendaal),
hy(3)̄f (Q005p Zutendaal)
|
[Goossens 1a (1955)] [ZND 01 (1922)] [ZND 24 (1937)] [ZND 44 (1946)]
I-7
|
18269 |
mof |
mof:
mof (Q005p Zutendaal),
moffel:
mofəl (Q005p Zutendaal)
|
damesmof (hoe heet een damesmof, namelijk een cylindervormige koker van bontwerk, dienend om de handen warm te houden) [ZND 39 (1942)]
III-1-3
|