e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zutendaal

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
modder, slijk modder: de wèg lik vol modder (Zutendaal), slijk: de wèg lik vol sliëk (Zutendaal), slīk (Zutendaal), smodder: de weg lijg vol smoder (Zutendaal), vuiligheids: de wèg lik vol voelighéts (Zutendaal) modder, slijk [ZND 39 (1942)] III-4-4
moe moeg: me.ch (Zutendaal) moe [RND] III-1-2
moedervlek moedervlek: mūddervlek (Zutendaal) Moedervlek: een aangeboren bruine vlek op de huid (moedervlek, moederplek, peperkoor, pepervlek). [N 106 (2001)] III-1-1
moedig (zijn) kloek: hè es kloek (Zutendaal), niet schuw: hè is nè chuw (Zutendaal) hoe drukt ge uit in uw dialect: hij is moedig (hij is geen bangerd, hij durft bv. te vechten) [ZND 39 (1942)] III-1-4
moedig en opgewekt driftig: dreftex (Zutendaal) Gezegd van energieke en levendige paarden. [JG 1a; N 8, 64j] I-9
moeilijk vooruitkomen sukkelachtig lopen: siggelachtig laaipe (Zutendaal), sukkelent?re lopen: siggelentaere laaipe (Zutendaal) Moeilijk vooruit komen (schravelen, taffelen, stachelen, strompelen). [N 109 (2001)] III-1-2
moer moer: moor (Zutendaal), wijfje: wijfke (Zutendaal) konijn, vrouwtje [Goossens 2a (1963)], [ZND 20 (1936)] III-2-1
moer van de asstroppen moer: mūjǝr (Zutendaal) De moer waarmee de verschillende onderdelen van de asstroppen met elkaar verbonden worden. [JG, 1a] II-12
moestuinx hof: huəf (Zutendaal, ... ), hű̅.əf (pl. hēf) (Zutendaal), hy(3)̄f (Zutendaal) [Goossens 1a (1955)] [ZND 01 (1922)] [ZND 24 (1937)] [ZND 44 (1946)] I-7
mof mof: mof (Zutendaal), moffel: mofəl (Zutendaal) damesmof (hoe heet een damesmof, namelijk een cylindervormige koker van bontwerk, dienend om de handen warm te houden) [ZND 39 (1942)] III-1-3