25100 |
motregenen, licht regenen |
fiezelen:
fi:zələ, ⁄tviÚ:zəlt (Q005p Zutendaal)
|
Motregenen. Vertaal in uw dialect: motregenen, het motregent (regenen met heel fijne druppels). [ZND 49 (1958)]
III-4-4
|
33767 |
muil |
muil:
mǫu̯l (Q005p Zutendaal)
|
Zie afbeelding 2.9. [JG 1a, 1b]
I-9
|
26147 |
muilband |
snuitband:
snū.t˱bá.nt (Q005p Zutendaal
[(mv -bɛ̄n)]
)
|
Brede, ijzeren band om het uiteinde van de naaf die voorkomt dat er aarde en modder op het aseinde terechtkomt. De muilband heeft soms een rechthoekig uitgekapte opening die afgedekt wordt met een klepje. Door de opening kan men de luns uit de as trekken zodat het wiel van de as kan worden verwijderd, bijvoorbeeld wanneer de as gesmeerd moet worden. Zie ook afb. 214. [N G, 43c; N 17, 60a; JG 1a; JG 1b; Vld.; div.]
II-11
|
17872 |
muilpeer |
pat?:
peteï (Q005p Zutendaal),
pətä:j (Q005p Zutendaal)
|
hoe heet een slag op de kaak ? Geef aan welke woorden gemeenzaam of plat zijn. [ZND 36 (1941)]
III-1-2
|
17663 |
muis van de hand |
muis:
muus (Q005p Zutendaal)
|
Muis van de hand: het onderste, vlezige deel van de duim (schenk). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
18418 |
muts: algemeen |
pots:
pots (Q005p Zutendaal)
|
pet, muts, klak [RND]
III-1-3
|
26400 |
naaf |
dom:
dom (Q005p Zutendaal)
|
De ronde blok in het midden van het wiel waardoor de as steekt en dat met de velg verbonden is via de spaken. Ter versterking worden er naafbanden rond aangebracht. Zie ook de lemmata middennaafbanden, muilband en achternaafband in II.11. [N 17, 58, 40, 50b; N G, 43; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; L 20, 20a; L 39, 21; A 4, 20a; monogr.]
I-13
|
29125 |
naaf van het drijfwiel |
dom:
dum (Q005p Zutendaal)
|
Middenstuk van het drijfwiel, waardoor de as gaat en waarin de spaken zitten. [N 34, B8; N 34, B9]
II-7
|
31581 |
naafbus |
bus:
be̜s (Q005p Zutendaal)
|
De metalen bus in de naaf van het karwiel die om het uiteinde van de karas draait. Het plaatsen van de naafbus in de dom werd in Q 113 bussen (b0sd) genoemd. Dit werk werd doorgaans door de wagen- of radmaker gedaan. Zie ook afb. 214-215. [N G, 43b; N 17, 59; JG 1a; JG 1b; L 39, 22; monogr.]
II-11
|
28708 |
naaien |
lappen:
lapǝ (Q005p Zutendaal)
|
Algemene benaming voor naaien. Informanten uit P 119, P 188 en Q 77 merken op dat de benaming lappen ouder is dan naaien. [N 62, 1a; N 62, 1d; A 2, 70; A 37, 1c; L 31, 46; Gi 1.IV, 12; MW; RND; Wi 40; S 25; monogr.]
II-7
|