20361 |
neef |
neef:
neef (Q005p Zutendaal),
nèèf (Q005p Zutendaal)
|
neef [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
17629 |
nek |
nak:
nak (Q005p Zutendaal),
nek:
nak (Q005p Zutendaal)
|
Nek: achterste deel van de hals [N 106 (2001)] || Zie afbeelding 2.12. [JG 1a, 1b]
I-9, III-1-1
|
24218 |
nestverlater |
vlugjong:
vleͅgjoŋ (Q005p Zutendaal),
vlèg jong (Q005p Zutendaal)
|
jonge vogel in staat uit te vliegen [ZND 36 (1941)] || vogeltje, dat pas kan vliegen: vlugjong [Goossens 1c (1955b)]
III-4-1
|
17609 |
neus (spotnamen) |
snuit:
snuut (Q005p Zutendaal)
|
Spotbenamingen voor de neus [N 109 (2001)]
III-1-1
|
17614 |
neusgaten |
neuskotten:
noaskuëter (Q005p Zutendaal)
|
Neusgaten (neuskoeten, -luiken). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
33930 |
neusriem |
naasriem:
nǭzrē.m (Q005p Zutendaal)
|
Leren riempje van de halster dat over de neus van het paard loopt. [JG 1a]
I-10
|
20482 |
nicht |
nicht:
nich (Q005p Zutendaal)
|
nicht; de kinderen van een oom of tante [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
34154 |
niet drachtig |
muntig:
mentex (Q005p Zutendaal)
|
[JG 1a, 1b; Gwn V, 4; monogr.]
I-11
|
32721 |
niet of niet goed voren |
het mest stroopt:
hǝt męst strɛi̯.pt (Q005p Zutendaal),
stropen:
strɛi̯pǝ (Q005p Zutendaal)
|
Aan het begin van een nieuwe voor kan het gebeuren - vooral als men de ploegstaart niet stevig vasthoudt - dat de ploeg niet of moeilijk de grond in wil: het ploeglichaam trekt een streep over de harde voor of pakt deze slechts ten dele. Een ploeg voort niet goed, als hij - niet goed afgesteld zijnde - te veel of te weinig grond grijpt of de losgeploegde aarde te hoog opwerpt. Er ontstaan evenmin mooie voren, als er kweekgras, onverteerde mest e.d. in het om te ploegen land zitten en als er zich mest vastzet aan de ploegschei. [JG 1a; N 11A, 124c; monogr.]
I-1
|
18220 |
niet passen |
niet goed passen:
t paast né good (Q005p Zutendaal),
slecht passen:
t paast slaech (Q005p Zutendaal)
|
Niet passen, gezegd van kleding-stukken [pronsen, bolderen, flodderen, slodderen] [N 114 (2002)]
III-1-3
|