33080 |
op de wagen tassen |
ringselen:
ręŋsǝlǝ (Q005p Zutendaal)
|
Het tassen van de schoven op de hoogkar. Zie de toelichting bij het vorige lemma ''tasser op de wagen'' (5.1.5). In het gebied waarvan de opgaven van dit lemma afkomstig zijn, is het kennelijk gebruikelijk de schoven rondom in de wagen, in de vorm van een ring, te leggen. [JG 1a; add. uit JG 1b en 2c]
I-4
|
17934 |
op een sukkeldrafje lopen |
fokken:
Nog weinig gebruikt.
fokke (Q005p Zutendaal)
|
Op een sukkeldrafje lopen (op een drafje, met schokjes, schokken). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
33013 |
op en af -zaaien |
op en af:
ǫp ɛn ǭ.f (Q005p Zutendaal)
|
Zaaien terwijl men de akker op en af gaat. Andere boeren, die handiger zijn en zowel met de linker- als met de rechterhand kunnen zaaien, gaan de akker op en af. [JG 1a; monogr.]
I-4
|
33011 |
op maat -zaaien |
op dezelfde voet:
ǫp ǝzɛ.lǝf˱dǝ vut (Q005p Zutendaal)
|
Men zaait telkens bij het vooruitzetten van dezelfde voet. [JG 1a]
I-4
|
32920 |
op rijen zetten |
oproeden:
ǫprō.i̯ǝ (Q005p Zutendaal),
scharren:
šārǝ (Q005p Zutendaal)
|
Het uitgespreide gras dat de eerste droging heeft ondergaan bijeenwerken tot rijen of langwerpige heuveltjes. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi of gras. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de rij, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''rij, wiers''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''rij, wiers''. Achter in het lemma staan dan de werkwoorden bijeen die geen formeel verband met de benamingen voor de rij hebben. De kaart bevat de denominatieven van de heteroniemen voor rij, wiers en de werkwoordelijke uitdrukkingen met die heteroniemen, ook geordend zoals in het lemma ''rij, wiers''. [N 14, 100; JG 1b, 1c, 2c; A 10, 18; L 38, 36; monogr.]
I-3
|
17897 |
opeenschuiven |
opeenschuiven:
opaein sjyve (Q005p Zutendaal)
|
Op elkaar schuiven (stroppen, schuiven) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
18163 |
opereren |
opereren:
opperère (Q005p Zutendaal)
|
Opereren: een operatie verrichten (opereren, vlijmen, snijden). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
18218 |
ophanger |
snoer:
snoor (Q005p Zutendaal)
|
Lintje. Hoe heet het lintje of snoer om een jas op te hangen? [ZND 37 (1941)]
III-1-3
|
21275 |
opmaken |
opmaken:
gɛlt opmo.kə (Q005p Zutendaal)
|
geld opdoen (opmaken) [RND]
III-3-1
|
19235 |
opnieuw beginnen |
opnieuw beginnen:
opnŭiw beginne (Q005p Zutendaal)
|
opnieuw beginnen: veel dialecten kennen nog andere woorden dan opnieuw [ZND 40 (1942)]
III-1-4
|