e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zutendaal

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
op de wagen tassen ringselen: ręŋsǝlǝ (Zutendaal) Het tassen van de schoven op de hoogkar. Zie de toelichting bij het vorige lemma ''tasser op de wagen'' (5.1.5). In het gebied waarvan de opgaven van dit lemma afkomstig zijn, is het kennelijk gebruikelijk de schoven rondom in de wagen, in de vorm van een ring, te leggen. [JG 1a; add. uit JG 1b en 2c] I-4
op een sukkeldrafje lopen fokken: Nog weinig gebruikt.  fokke (Zutendaal) Op een sukkeldrafje lopen (op een drafje, met schokjes, schokken). [N 109 (2001)] III-1-2
op en af -zaaien op en af: ǫp ɛn ǭ.f (Zutendaal) Zaaien terwijl men de akker op en af gaat. Andere boeren, die handiger zijn en zowel met de linker- als met de rechterhand kunnen zaaien, gaan de akker op en af. [JG 1a; monogr.] I-4
op maat -zaaien op dezelfde voet: ǫp ǝzɛ.lǝf˱dǝ vut (Zutendaal) Men zaait telkens bij het vooruitzetten van dezelfde voet. [JG 1a] I-4
op rijen zetten oproeden: ǫprō.i̯ǝ (Zutendaal), scharren: šārǝ (Zutendaal) Het uitgespreide gras dat de eerste droging heeft ondergaan bijeenwerken tot rijen of langwerpige heuveltjes. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi of gras. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de rij, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''rij, wiers''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''rij, wiers''. Achter in het lemma staan dan de werkwoorden bijeen die geen formeel verband met de benamingen voor de rij hebben. De kaart bevat de denominatieven van de heteroniemen voor rij, wiers en de werkwoordelijke uitdrukkingen met die heteroniemen, ook geordend zoals in het lemma ''rij, wiers''. [N 14, 100; JG 1b, 1c, 2c; A 10, 18; L 38, 36; monogr.] I-3
opeenschuiven opeenschuiven: opaein sjyve (Zutendaal) Op elkaar schuiven (stroppen, schuiven) [N 108 (2001)] III-1-2
opereren opereren: opperère (Zutendaal) Opereren: een operatie verrichten (opereren, vlijmen, snijden). [N 107 (2001)] III-1-2
ophanger snoer: snoor (Zutendaal) Lintje. Hoe heet het lintje of snoer om een jas op te hangen? [ZND 37 (1941)] III-1-3
opmaken opmaken: gɛlt opmo.kə (Zutendaal) geld opdoen (opmaken) [RND] III-3-1
opnieuw beginnen opnieuw beginnen: opnŭiw beginne (Zutendaal) opnieuw beginnen: veel dialecten kennen nog andere woorden dan opnieuw [ZND 40 (1942)] III-1-4