21126 |
papier |
papier:
pepeer verfronsen (Q005p Zutendaal)
|
papier frommelen, verfrommelen [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
17551 |
papperig, opgeblazen persoon |
opgeblazen papzak:
opgebluëze papzak (Q005p Zutendaal),
vetzak:
vètzak (Q005p Zutendaal)
|
Dik, pafferig (papperig, vet, maf). [N 109 (2001)] || Opgeblazen van lijf (pafferig, pappetig, poesterig, opgezwollen). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
18194 |
paraplu |
paraplu:
ich heb mene perblie en de sto.tie lo.te stuën (Q005p Zutendaal),
perblie (Q005p Zutendaal)
|
paraplu [ZND 40 (1942)] || Paraplu. Ik heb mijn paraplu in het station laten staan. [ZND 46 (1946)]
III-1-3
|
18395 |
parel |
parel:
parel (Q005p Zutendaal)
|
Parel. Sieraad van de pareloester of –mossel met hoge waarde [parel, paarlemoer] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
21950 |
paren van de duiven |
paren:
pō.rə (Q005p Zutendaal)
|
Paren [van de duiven]. [Goossens 1a (1955)]
III-3-2
|
18406 |
parfum |
parfum:
parfum (Q005p Zutendaal)
|
Parfum. Reukstof in geconcentreerde vorm [parfum, odeur, reuksel] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
23283 |
parochie |
parochie:
`kerkelijke gemeente met pastoor`
z. toel. (Q005p Zutendaal)
|
Een parochie; dit woord kan betekenen zoals in het Nederl. "kerkelijke gemeente met een pastoor"ofwel eenvoudig "dorp"; welke betekenis heeft het bij u? [ZND 40 (1942)]
III-3-3
|
18183 |
passen |
mikken:
B.v.: Dat waemeske mik(t) mich krek.
mikke (Q005p Zutendaal),
passen:
pase (Q005p Zutendaal)
|
Passen. Nauwkeurig sluiten, goed staan, gezegd van kleding [passen, mikken] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
23237 |
pastoor |
pastoor (<lat.):
pəsty:r (Q005p Zutendaal)
|
pastoor [RND]
III-3-3
|
23296 |
pater |
pater (lat.):
potər (Q005p Zutendaal)
|
pater [RND]
III-3-3
|