e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zutendaal

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pols pols: pols (Zutendaal) Een pols: plaats boven het handgewricht [N 106 (2001)] III-1-1
pommelee, appelschimmel (een) geappelde: gǝapǝldǝ (Zutendaal) Paard met ronde, glanzende plekken in de vorm van appels in het haarkleed, van binnen wit en van buiten zwart. De afwisseling van zwarte en witte haren vormt een cirkelvormig patroon, vooral op de schouders en het kruis. [JG 1a, 1b; N 8, 63c, 63d en 63e] I-9
ponsmachine ponsmachine: ponsmǝšin (Zutendaal) Door handkracht of door een elektromotor aangedreven machine om gaatjes te maken in plaatmateriaal. Bij het ponsen wordt een hardstalen ponsnippel met grote kracht door het te bewerken materiaal gedrukt waarbij een, meestal rond, plaatje wordt uitgesneden. Het plaatmateriaal rust daarbij op een metalen onderlaag, het ponsbed, waarin één of meer uithollingen zijn aangebracht die in doorsnee overeenkomen met die van de ponsnippel. Zie ook afb. 133. Het woordtype knipmachine (L 159a) is in dit lemma opgenomen omdat er ook gecombineerde pons- en knipmachines bestaan waarmee beide werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd. [N 33, 345] II-11
ponsnippel stempel: stɛmpǝl (Zutendaal) Het onderdeel van de ponsmachine waarmee het gat in het plaatmateriaal wordt geponst. Het bestaat uit een hardstalen pen met een massieve schacht, die eindigt in een hol uiteinde waarvan de omtrek geslepen is. Zie ook afb. 134. [N 33, 346a; N 64, 72] II-11
poort poort: pūǝ.rt (Zutendaal) Opgenomen zijn de benamingen die de poort in het algemeen. Zie ook de lemmata "stalpoort, staldeur" (2.1.3) en "schuurpoort" (3.1.2). Zie de afbeeldingen 22, (a) ronde poort; 23, (b) rechthoekige poort; en 24, (c) details van de poort. In de toegevoegde klankkaart zijn de lengte van klinker en de gevallen van pseudo-klankverschuiving van de slot-t aangegeven. Zie afbeelding 18. [N 7, 48a; JG 1a, 1b; A 10, 7a en 7b; L A2, 286; L 5, 56; L 12, 5; R (s] I-6
poot poot: pū.t (Zutendaal  [(mv pī)]  ), pǫu̯t (Zutendaal) Tussen haakjes de meervoudsvorm. [JG 1a, 1b] I-11, I-9
pootgoed, pootaardappelen plantaardappelen: plãnt[aardappelen] (Zutendaal), plantgoed: pla.nt˲gut (Zutendaal), pla.nt˲gōt (Zutendaal) Mooie aardappelen worden apart gehouden om in het volgend seizoen gepoot te worden, als pootaardappelen. Pootaardappelen mogen niet te groot en niet te klein zijnen er mogen veel ogen in zitten. Ze worden op een koele plaats, in de kelder, bewaard. Voor de fonetische documentatie van de woordtypen voor aardappel, zie het lemma Aardappel. [N M, 15; JG 1a; L 40, 55; monogr.; add. uit N M, 22] I-5
pop pop: em poop (Zutendaal), poep (Zutendaal) Een pop. [ZND 40 (1942)] || pop [GTRP (1980-1995)] III-3-2
portemonnee, beurs portemonnee (<fr.): ne lère portemenee (Zutendaal), ənnə lɛ̄rə poͅrtə-məne (Zutendaal) Een lederen portemonnaie. [ZND 37 (1941)] III-3-1
portret, foto portret (<fr.): pĕrtrĕt (Zutendaal) Portret. [ZND 40 (1942)] III-3-2