33974 |
rugriem |
rugriem:
ręxrēm (Q005p Zutendaal)
|
Riem die een paard dat niet tussen berries is ingespannen op de rug draagt om de strengen op te houden. De rugriem wordt ook gebruikt bij het voorste van twee ingespannen paarden. [JG 1b, 1c, 1d; N 13, 69]
I-10
|
33367 |
ruif voor de koeien |
reep:
rēi̯p (Q005p Zutendaal)
|
Naar aanleiding van de vraag naar de "verstelbare voerluiken" (2.2.20) werden ook benamingen voor een ruif gegeven. Een ruif met hooi voor de koeien kwam in de oude potstaal nog vaak voor (zie de foto van afbeelding 7 bij het lemma "potstal" (2.2.2), afb. 7); in de stallen met een koeienstand vindt men deze niet meer. Vaak is er alleen in de paardestal een ruif; zie het lemma en de kaart "paarderuif" (2.3.2). [N 5A, 37d]
I-6
|
17737 |
ruiken |
ruiken:
riekke (Q005p Zutendaal),
Tans, J.G.H., Isoglossen rond Maastricht in de dialecten van Belgisch en Nederlandsch Zuid-Limburg. Maastricht, uitg. Van Aelst, 1938. 246 pp.
i (Q005p Zutendaal)
|
Rieken: door middel van reukzin gewaarworden (rieken, ruiken) [N 108 (2001)] || ruiken
III-1-1
|
33750 |
ruin |
ruin:
rø̜i̯n (Q005p Zutendaal)
|
Gecastreerde hengst. Als de veulens één à twee jaar zijn en de ballen voldoende gezakt en zichtbaar in de balzak zijn, worden zij gecastreerd. Een hengst van drie tot vijf jaar die om de een of andere reden op deze leeftijd nog gecastreerd wordt, wordt meestal gesneden hengst en niet ruin genoemd. [JG 1a, 1b; A 4, 2c; L 20, 2c; L 39, 43; N 8, 20 en 38; S 27; monogr.]
I-9
|
17885 |
ruk |
rof:
rof (Q005p Zutendaal)
|
Ruk: snelle, korte beweging waardoor iets of iemand met een schok van zijn plaats wordt getrokken (ruk, snok, roets) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
24326 |
runderhorzel, horzel |
koevlieg:
kuvlē‧x (Q005p Zutendaal),
stopperd:
stopərt (Q005p Zutendaal)
|
insect dat koeien steekt 1 [Goossens 1a (1955)] || kwaadste insect (geel; slechts in mei, juni) [Goossens 1a (1955)]
III-4-2
|
24349 |
runderhorzellarve |
angel:
aŋəl (Q005p Zutendaal, ...
Q005p Zutendaal)
|
paardshorzel, insect dat zijn eitjes legt onder de huid van de koeien [Goossens 1a (1955)] || worm vdit laatste insect [Goossens 1a (1955)]
III-4-2
|
18119 |
ruw |
geschraald:
gesjrèlt (Q005p Zutendaal)
|
hoe zegt gij als in de winter de huid van uw handen of uw aangezicht ruw worden, vooral bij noordenwind ? [ZND 36 (1941)]
III-1-2
|
18118 |
ruw worden |
springen:
springən van de beͅis (Q005p Zutendaal)
|
hoe zegt gij als in de winter de huid van uw handen of uw aangezicht ruw worden, vooral bij noordenwind ? [ZND 36 (1941)]
III-1-2
|
23288 |
sacramentsprocessie |
sacramentsprocessie (<lat.):
sacrĕmentspersessie (Q005p Zutendaal)
|
Hoe heet de processie die s zondags na H. Sacramentsdag wordt gehouden? [ZND 40 (1942)]
III-3-3
|