32972 |
blad, bladeren van een plant |
blad:
blǭǝ.t (Q005p Zutendaal),
blader:
blǭ.r (Q005p Zutendaal)
|
Blad, als deel van een plant. De meervouden en verkleinwoorden zijn apart behandeld. [JG 1a, 1b; A 3, 1; L 1, a-m; L 4, 1; L 14, 16; L 32, 21; S 3; R 7, 25; R 12, 26; monogr.]
I-4
|
19458 |
blaker |
kaarspootje:
karspø̄kə (Q005p Zutendaal)
|
het pannetje, van een oor voorzien, waarop de kaars wordt gezet [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
24473 |
blauwe bosbes |
olber:
verzamelfiche, ook mat. van ZND02, 3 en ZND16, 2
olber (Q005p Zutendaal)
|
bosbes, alg. [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
17986 |
bleek |
bleek:
hè es zu ble-ik (Q005p Zutendaal)
|
hij is zo bleek [ZND 21 (1936)]
III-1-2
|
33780 |
blijvend gebit |
paardstanden:
pē̜.rstā.n (Q005p Zutendaal)
|
Op vijfjarige leeftijd heeft het paard een volwaardig gebit, meestal paardstanden genoemd. [JG 1a, 1b; N 8, 18a en 18b]
I-9
|
25113 |
bliksemen |
bliksemen:
het bliksemt (Q005p Zutendaal, ...
Q005p Zutendaal)
|
bliksemen [ZND 21 (1936)] || het bliksemt [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
20693 |
bloedworst |
bloedworst:
blood-wors (Q005p Zutendaal),
blōtwoͅrs (Q005p Zutendaal)
|
bloedworst [Goossens 1a (1955)], [ZND 21 (1936)]
III-2-3
|
24523 |
bloeien |
bloeien:
blęi̯ǝ (Q005p Zutendaal)
|
De algemene uitdrukking voor het in bloei staan of bloesem dragen van planten en gewassen. In het materiaal-JG is uitdrukkelijk opgegeven dat het om het bloeien van koren gaat. In dit lemma worden de werkwoorden bijeengezet; in het volgende lemma komen de zelfstandige naamwoorden aan bod. [JG 1a, 1b; L A2, 373; L 32, 77, R 1, 37; monogr.]
I-4
|
20718 |
bloem |
bloem:
blōm (Q005p Zutendaal)
|
Bloem bestaat uit het inwendige van de graankorrel, de meelkern, en is wit tot grauw van kleur. Het vormt de fijnste soort in de reeks produkten die tijdens het builen worden gescheiden. Bloem is uitermate geschikt om mee te bakken. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛmeelɛ en ɛboultéɛ. Het woordtype dobbele zero (Q 167) verwijst naar het feit dat de fijnheid van bloem met ø̄0ø̄ (zero) wordt aangegeven. Hoe meer zeroɛs, des te fijner de bloem. Dit lemma vormt een aanvulling op het lemma ɛbloemɛ in wld II.1, pag. 83.' [N O, 37c; JG 1a; JG 1b; Vds 246; Jan 240; Coe 218; Grof 245; monogr.]
II-3
|
24471 |
bloem (alg.) |
bloem:
bly.mə (Q005p Zutendaal)
|
bloemen [RND]
III-4-3
|