17877 |
bont en blauw slaan |
blauw en groen slaan:
blau en green geslaoge (Q005p Zutendaal),
blèùüw ɛn gRēn gəslôgə (Q005p Zutendaal)
|
bont en blauw geslagen [RND] || ze hebben hem paars en blauw geslagen (de echte dialectische uitdrukking opgeven) [ZND 40 (1942)]
III-1-2
|
22552 |
boog |
boog:
bo.g (Q005p Zutendaal),
ne boohch (Q005p Zutendaal)
|
boog [GTRP (1980-1995)], [RND]
III-3-2
|
22464 |
boogschuttersgilde |
schutterij:
schetterei (Q005p Zutendaal)
|
Een gilde. [ZND 35 (1941)]
III-3-2
|
24472 |
boom (alg.) |
boom:
bøͅym (Q005p Zutendaal)
|
boom [RND]
III-4-3
|
33511 |
boomgaard |
fruitwei:
fre-itwe-i (Q005p Zutendaal),
freͅi̯.t[wei} (Q005p Zutendaal)
|
boomgaard [ZND 22 (1936)]
I-7
|
33280 |
boon, algemeen |
boon:
bun (Q005p Zutendaal)
|
Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23]
I-5
|
27813 |
boormachine |
boormachine:
bǭrmaš ̇in (Q005p Zutendaal)
|
In het algemeen een werktuig dat met behulp van handkracht of een andere aandrijfkracht in beweging wordt gezet en dient om gaten te boren. In de boorhouder van de boormachine wordt daartoe een boorijzer bevestigd. Zie ook de lemmata "handboormachine", "borstmachine", "borstboormachine", "kolomboormachine", etc. [N 33, 122]
II-11
|
31422 |
booromslag |
zwong:
zwōŋk (Q005p Zutendaal)
|
Een soort beugel in de vorm van een letter C met aan de bovenzijde een knop en aan de onderzijde een boorhouder. De booromslag wordt gebruikt om een boorijzer met de hand rond te draaien. De knop wordt daarbij tegen de borst geplaatst, terwijl tegelijkertijd met de beugel een draaiende beweging wordt gemaakt. Zie ook afb. 128. Zie voor het woordtype drouw (Q 121b, Q 284) ook RhWb I, kol. 1437, s.v. Drau: ...das Gestell am Handbohrer, das den eingesetzten Bohrer dreht, Bohrwinde, Drehbügel" en Wbd II.6, pag. 1980, lemma "booromslag", woordtype boordroef (L 205, L 206). [N 33, 153-154; N 33, 143; N 33, 121; monogr.]
II-11
|
31413 |
boortafel |
boortafel:
bǭrtǭfǝl (Q005p Zutendaal)
|
Het vaak in hoogte verstelbare deel van de tafel- of kolomboormachine waarop het werkstuk wordt vastgezet. In het werkblad van de boortafel zijn daartoe verschuifbare beugels aangebracht waarmee het te bewerken voorwerp kan worden vastgeklemd. [N 33, 124]
II-11
|
33814 |
boosaardig paard |
(een) zure:
zō.rǝ (Q005p Zutendaal),
kreng:
kriŋ (Q005p Zutendaal)
|
Onbetrouwbare paard dat onverwachts slaat en bijt. Gewoonlijk legt het daarbij de oren in de nek en laat het wit van zijn ogen zien. [JG 1a; N 8, 62o]
I-9
|