21518 |
weekblad? |
revue (fr.):
Van Dale: revue (Fr.), 4. tijdschrift van gevarieerde inhoud; ook als titel.
revue (Q005p Zutendaal)
|
weekblad met veel prenten en fotos [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
17575 |
weerborstel |
weerbos:
weerbos (Q005p Zutendaal)
|
Valse kruin; weerborstel. [N 109 (2001)]
III-1-1
|
25112 |
weerlichten |
onweren:
onweert (Q005p Zutendaal)
|
weerlichten [ZND 21 (1936)]
III-4-4
|
21247 |
weg |
weg:
jan hèt enen dikke stek op te wèch zien ligge (Q005p Zutendaal),
wɛ.x (Q005p Zutendaal)
|
Jan heeft een dikke stok op de weg zien liggen [ZND 46 (1946)] || weg [RND]
III-3-1
|
17907 |
weggrissen |
snappen:
snappe (Q005p Zutendaal),
wegsnappen:
waeg snappe (Q005p Zutendaal)
|
Snel wegnemen (grissen, ritsen, keuteren, graaien, klauwen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
33663 |
wei |
wei:
wē̜i̯ (Q005p Zutendaal),
węi̯ (Q005p Zutendaal),
wɛi̯. (Q005p Zutendaal)
|
Dunne, zoete vloeistof die, na de afscheiding van de kaasstof, van de melk overblijft. [L 27, 30 en 31; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 7, 15, 27 en 28; L 2, 7; A 9, 15a en 15b; S 15; Ge 22, 65 en 128; monogr.] || In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.]
I-11, I-8
|
32809 |
weiland bewerken met de kettingeg |
moerpshopen slepen:
mūrǝpshɛi̯.p slɛi̯.pǝ (Q005p Zutendaal)
|
De onderstaande termen veronderstellen "de wei" als object. Sommige ervan kunnen wel-licht ook absoluut gebruikt worden; zij bete-kenen dan "werken met de kettingeg" zonder meer, wat men niet alleen in de wei, maar ook op het veld kan doen. Voor ''eggen'' + ''eggen'' en ''slepen'' zie men de desbetreffende lemmata. [JG 1a; N 11A, 172f; div.]
I-2
|
31299 |
welblad |
welplaat:
węlplǭt (Q005p Zutendaal)
|
Lasmiddel, bestaande uit ijzergaas dat overtrokken is met een hardgeworden massa waarin veel borax zit. Het welblad wordt tussen de twee aan elkaar te wellen stukken gelegd. Het geheel wordt vervolgens met hamerslagen met elkaar verenigd. Volgens de invuller uit Q 5 wordt welplaat alleen bij het wellen van licht hardbaar koolstofstaal gebruikt. [N 33, 193; N 33, 340]
II-11
|
32969 |
welig, gelp |
gelps:
gelps (Q005p Zutendaal)
|
Opgaven voor de uitdrukking "de tarwe groeit welig, staat gelp". Derf betekent eigenlijk "ongaar, onrijp". [L 35, 61; monogr.]
I-4
|
32633 |
wentelploeg |
franse ploeg:
fra.nsǝ [ploeg] (Q005p Zutendaal),
wentelploeg:
wę.ntǝl[ploeg] (Q005p Zutendaal)
|
Een wentelploeg is een karploeg met tenminste twee ploeglichamen, die - boven elkaar aan de ploegboom bevestigd - elkaars spiegelbeeld vormen en bij het keren samen met de ploegboom 180° worden gedraaid. Aan de boom van zulk een ploeg zitten gewoonlijk ook twee kouters en twee voorscharen. Vroeger kon de wentelploeg ook een voet- of radploeg zijn. Omdat de ploegboom van een dergelijke ploeg niet in zijn geheel gedraaid kon worden, was het dubbele ploeglichaam draaibaar bevestigd aan het achterstuk van de ploegboom. Dit type wentelploeg heet achterwentelaar of staartwentelaar. Een voet- of radploeg met een ploeglichaam dat onder de ploegboom door gewenteld kan worden, wordt wel onderwentelaar genoemd. [JG 1b + 1b; JG 2a-1, 6 ; JG 2b-4, 1; N 11, 30; N 11A, 71 + 72 + 73; N J, 10 add.; N 27, 14 + 15 add.; A 27, 24 add.; monogr.]
I-1
|