32350 |
gierton |
draagvat:
drāx˲vat (Q005p Zutendaal),
zeikton:
[zeik]ton (Q005p Zutendaal)
|
De gierton wordt gebruikt om gier naar het land te vervoeren. De oude houten gierton met ijzeren banden rondom was vaak een afgedankte bierton of wijnvat. Zij kon enkele honderden liters bevatten. Soms duiden de benamingen met vat op een grotere inhoud dan de benamingen met ton, maar dat is lang niet altijd het geval. Met Afb. 9. gierton e.d. wordt vaak het door kar en ton gevormde geheel bedoeld. Zie daarom ook het vorige lemma. Een voorloper van de gierton was de houten en open gierbak (b.) het langst in gebruik bij keuterboeren en in weidegebieden. Een apart onderdeel (C.) vormen de benamingen voor de kleinere ton gebruikt voor het vervoer van gier op kleine schaal, in het bijzonder van de inhoud van de beerput. Een dergelijke ton werd vaak onder het deksel van het toilet geplaatst. Als zij vol was, werd zij naar tuin, veld of weide gedragen en daar geledigd. Ook werd zij wel op een kruiwagen vervoerd. Gedragen werd de ton aan twee hengsels, met een stok dwars over de ton of twee stokken evenwijdig langs de zijkanten. [N 11, 21 + 28 add.; N 11A, 53a + 54a + 55 + 58a + 58b; N 17, 9a add. + 9b; N 18, 122 + 124; N M, 9a; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
25141 |
gieten, hard regenen |
gutsen:
het waoter gotst ute rèègenbui-js
gotst (Q005p Zutendaal),
kladderen:
t woter kladdert uut te guuët
kladdert (Q005p Zutendaal)
|
gutsen [ZND 24 (1937)]
III-4-4
|
18053 |
gif |
vergif:
vergif (Q005p Zutendaal)
|
Gif: stof die een nadelige of dodelijke werking heeft op het lichaam van een mens (venijn, (ver)gif(t)). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
24987 |
glad, glijdend |
glattig:
glotig (Q005p Zutendaal, ...
Q005p Zutendaal)
|
glad [ZND 01 (1922)], [ZND 24 (1937)]
III-4-4
|
20556 |
glazig |
ijsvliegig:
iesvleegigen (Q005p Zutendaal)
|
aardappel die hard en doorschijnen is (glazen patat) [ZND 35 (1941)]
III-2-3
|
18879 |
glimlachen |
greilachen:
wnt V, 644: greien: krijten, schreien
grilaxə (Q005p Zutendaal),
in zijn eigen lachen:
hè lachden in zen eigen (Q005p Zutendaal)
|
hoe zegt ge "glimlachen"in uw dialect ? Bestaat er geen woord om dit "stil lachen"uit te drukken, geef dan op door welke omschrijving men dit weergeeft. [ZND 39 (1942)]
III-1-4
|
34324 |
goed groeiend varken |
zich goed schikken:
(ene die) zexui̯ šekt (Q005p Zutendaal)
|
[N 76, 17; JG 1a]
I-12
|
19102 |
goedheid |
goedigheids:
ook materiaal znd 24, 20
gootighèts (Q005p Zutendaal)
|
goedheid [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
21326 |
goedkoop |
goedkoop:
das gooiëkāüp (Q005p Zutendaal),
dat es gōjə kājp (Q005p Zutendaal)
|
Dat is goedkoop [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
21512 |
goedkoopst |
bestekoop:
beͅstəkājp (Q005p Zutendaal),
bèste kāüp (Q005p Zutendaal)
|
goedkoopst [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|