24556 |
jeneverbes |
bekelaar:
#NAME?
vaekəlaər (Q005p Zutendaal)
|
jeneverbes (Juniperus communis L.), de struik [ZND 49 (1958)]
III-4-3
|
20405 |
jeugd, jongelieden |
jong, de -:
jing (Q005p Zutendaal),
jongelui:
jòngléj (Q005p Zutendaal)
|
jeugd, dat is goed voor de jeugd (de jonge lieden) [ZND 36 (1941)]
III-2-2
|
21914 |
jong dat pas kan vliegen |
vlug jong:
vlègjo.ŋk (Q005p Zutendaal)
|
Jong dat kan vliegen. [Goossens 1a (1955)]
III-3-2
|
21913 |
jong dat pluimen begint te krijgen (zn.) |
stoppeljong:
stopəljo.ŋk (Q005p Zutendaal)
|
Duivenjong dat pluimen begint te krijgen. [Goossens 1a (1955)]
III-3-2
|
34314 |
jong varken |
bag:
bax (Q005p Zutendaal),
báx (Q005p Zutendaal),
baggen (mv.):
bage (Q005p Zutendaal)
|
Jong varken in het algemeen. [N 19, 3; N C, add.; L 1a-m; L 3, 2b; L 37, 49a; NE I.12; NE 2.I.9; JG 1a, 1b, 2c; AGV KI; S 3; RND 46 en 84; Vld.; Wi 51; Gwn 5, 12; monogr.]
I-12
|
21910 |
jonge duif |
pieper:
pipər (Q005p Zutendaal)
|
duif, jonge [Goossens 1c (1955b)]
III-4-1
|
34551 |
jonge gans |
ganzenkieken:
ganzǝkī.kǝ (Q005p Zutendaal)
|
De benamingen in dit lemma duiden in het algemeen op een jonge gans. In vraag A 6, 5c werd gevraagd naar de dialectbenamingen voor "pasgeboren ganzen". De antwoorden zijn ook in dit lemma opgenomen. Hierdoor komen er onder andere (-)kuiken-opgaven voor. [L 34, 15; JG 1a; A 6, 5c; A 2, 42; monogr.]
I-12
|
34448 |
jonge geit |
geitenlam:
gęi̯tǝlamp (Q005p Zutendaal)
|
[N 19, 71a; N 77, 75; A 9, 21; JG 1a; monogr.]
I-12
|
34481 |
jonge kip |
pul:
pęl (Q005p Zutendaal)
|
Bedoeld wordt de jonge kip die bijna aan de leg is of net legt. [N 19, 40d; R 14, 23b; R 3, 39; A6, 1b; JG 1a, 1b; L 1a-m; Gwn; Vld.; S 27, add.; monogr.]
I-12
|
20365 |
jongen met wie een meisje verkering heeft |
vrijer:
vrijèr (Q005p Zutendaal)
|
de jongen met wie men verkering heeft [caprice, flip, vrijer] [N 115 (2003)]
III-2-2
|