e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zutendaal

Overzicht

Gevonden: 1986
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leeuwenbek leeuwenbek: -  liewebek (Zutendaal), schaapsmuiltje: (1e s hacek)  sopsmeuilkəs (Zutendaal) grote leeuwebek [ZND 40 (1942)] III-4-3
lei lei: də lɛj (Zutendaal), een le:i (Zutendaal) Een lei waarop de kinderen schrijven. [ZND 37 (1941)] III-3-1
leiden leiden: lē̜i̯ǝ (Zutendaal) De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
leien dak leien dak: lējǝn dǭk (Zutendaal) Met leien gedekt dak. Zie ook de lemmata 'Rijndak' en 'Maasdak'. [L 37, 26c; N 79, 5 add.] II-9
lendenen en kuil miltkuil(en): mę.lk˙űlǝ (Zutendaal) Achter de rug liggen de lendenen. Bij een welgevormd paard gaan de lendenen, die sterk en goed gespierd moeten zijn, ongemerkt in kruis en flanken over. De miltkuilen of -holten vormen het gedeelte van de flanken tussen heupgewricht en de laatste rib, een holte aan de buik ter hoogte van de milt. Een paard heeft bij voorkeur kleine miltkuilen. Zie afbeelding 2.30. [JG 1a, 1b, 2c] I-9
lenig gezwak: gezwak (Zutendaal) Lenig (zwak, gezwank, lips). [N 109 (2001)] III-1-1
lepel lepel: liĕpəl (Zutendaal), liëpel (Zutendaal) Lepel (juiste dialectuitspraak) [ZND 37 (1941)] III-2-1
leugen leugen: [ontrondingsgebied: leugen -> liegen]  da’s en liège (Zutendaal) Dat is een leugen. [ZND 37 (1941)] III-3-1
leugen / gelogen gelogen (volt.deelw.): das gəlygə (Zutendaal) Dat is een leugen. [ZND 37 (1941)] III-3-1
leven (zn) leven: leeve (Zutendaal) leven; in de fleur van zijn leven [ZND 35 (1941)] III-2-2