31697 |
aaks |
aaks:
a.ks (Q200p s-Gravenvoeren)
|
Zware bijl met lange steel die wordt gebruikt om bomen te vellen. [N 50, 10b; N 75, 114d; L 32, 46; monogr.]
II-12
|
18212 |
aan flarden |
in alle miljaar:
in alle miljaar (Q200p s-Gravenvoeren)
|
Aan flarden (gezegd van kledingstukken, t.g.v. ongeluk e.d.) [N 114 (2002)]
III-1-3
|
20261 |
aanbidder |
amateur:
ama’tø̄r (Q200p s-Gravenvoeren),
liefhebber:
lēəfhɛbər (Q200p s-Gravenvoeren)
|
jongen die van een meisje houdt, maar er nog niet mee vrijt
III-2-2
|
33335 |
aanwerven van personeel |
mieden:
m˙ēǝ (Q200p s-Gravenvoeren),
zich vermieden:
zex vǝrm˙ēǝ (Q200p s-Gravenvoeren)
|
I-6
|
32992 |
aar |
aar:
ǭr (Q200p s-Gravenvoeren)
|
Het bovenste deel van de halm van sommige graangewassen waarin zich de korrels bevinden. Ook als pars pro toto gebruikt voor de gehele halm, vergelijk de uitdrukking: "aren lezen". De varianten die met een d- beginnen hebben een aangehecht lidwoord. Zie afbeelding 2, e. [JG 1a, 1b; Wi 14; monogr.; add. uit L 25, 15]
I-4
|
33482 |
aardbei |
mierbel:
mīrbələ (Q200p s-Gravenvoeren),
m‧īərbəl (Q200p s-Gravenvoeren)
|
[ZND 19A (1936)]
I-7
|
17653 |
aars |
lok:
loeëk (Q200p s-Gravenvoeren)
|
aars, darmuitgang [N 10c (1995)]
III-1-1
|
17654 |
aarsspleet |
lok:
B.v. ze loeek ging em oeepe en toe van dr angs.
loeëk (Q200p s-Gravenvoeren),
spleet:
sjplieët (Q200p s-Gravenvoeren)
|
aarsspleet tussen de billen [N 10c (1995)]
III-1-1
|
17651 |
achterste |
achterste:
echtersjte (Q200p s-Gravenvoeren),
gat:
gat (Q200p s-Gravenvoeren),
kont:
kont (Q200p s-Gravenvoeren),
koont (Q200p s-Gravenvoeren),
votlok:
votloeëk (Q200p s-Gravenvoeren)
|
[N 10c (1995)]
III-1-1
|
17650 |
achterwerk |
aars:
aars (Q200p s-Gravenvoeren),
bats:
bats (Q200p s-Gravenvoeren),
batterij:
bat`riej (Q200p s-Gravenvoeren),
lok:
loeëk (Q200p s-Gravenvoeren)
|
[N 10c (1995)]
III-1-1
|