32752 |
de eerste voor uitspitten |
aanspaden:
ānspāi̯ǝ (L266p Sevenum),
de aanscheut maken:
dǝn ǫu̯ǝnsxø̜i̯t mǫu̯ǝkǝ (P117p Nieuwerkerken),
de aanslag maken:
dǝn ānšlāx mãkǝ (L322p Haelen, ...
L294p Neer,
L331p Swalmen),
de eerste spit opzetten:
dǝn īǝrstǝ spēt˱ ǫp˲zętǝ (L295p Baarlo),
de eerste voor aanzetten:
dǝ īǝštǝ vūǝr āzętǝ (Q116p Simpelveld),
de eerste voor deruit smijten:
dǝ øę̄rstǝ vōr dǝryt smitǝ (L115p Mook),
de eerste voor spaden:
dǝ erstǝ vǭr spãi̯ǝ (L266p Sevenum),
de eerste voor uitkruien:
dǝ øę̄rstǝ [voor] ytkrøi̯ǝ (L163p Ottersum),
dǝ ø̜rstǝ [voor] ytkrøi̯ǝ (L192b Aijen, ...
L165p Heijen),
de eerste voor uitspaden:
dǝ iǝrstǝ vōr ūtspāi̯ǝ (L246p Horst, ...
L248p Lottum),
dǝ ø̜rstǝ vōr ytspāi̯ǝ (L209p Merselo),
de kop afdoen:
dǝ kǫp˱ āf˱dōn (L269p Blerick),
de voor openmaken:
dǝ vǭr ōpǝmãkǝ (Q102p Amby),
de voor optrekken:
dǝ vǭr ǫptrękǝ (Q197p Noorbeek),
de voor opwerpen:
dǝ vūr o.pwęrǝpǝ (Q222p Vaals),
de voor uitkruien:
dǝ vōr ytkryi̯ǝ (L192a Siebengewald),
de voor uitladen:
dǝ vǭr ūtlãi̯ǝ (L265b Kronenberg),
de/een voor aanzetten:
dǝ [voor] ānze.tǝ (Q195z Moerslag),
dǝ [voor] ānzętǝ (Q036p Nuth),
dǝ [voor] āzętǝ (Q111p Klimmen, ...
Q032p Schinnen,
Q117a Waubach),
eŋ [voor] āzętǝ (Q112p Voerendaal),
de/een voor opgooien:
de/een voor opgooien (L246p Horst),
dǝ vǭr ǫp˲gūi̯ǝ (Q193p Gronsveld),
de/een voor opgraven:
dǝ vǭr ǫp˲grāvǝ (Q103p Berg / Terblijt),
ǝn vūr ǫp˲grāvǝ (Q112p Voerendaal),
de/een voor opzetten:
dǝ vōr ǫp˲zętǝ (L428p Born),
ǝn [voor] op˲zetǝ (Q203p Gulpen),
ǝn [voor] op˲zętǝ (L192p Bergen),
ǝn [voor] ǫp˲zętǝ (L320a Ell, ...
L267p Maasbree),
een aanwerk spaden:
ǝn ānwɛrǝk špāi̯ǝ (L290p Panningen),
een rabat maken:
ǝ rǝbat mōǝkǝ (P188p Hoepertingen),
een spit opzetten:
ǝnǝ spēt˱ ǫp˱zętǝ (L269p Blerick),
een steek opzetten:
ǝnǝ stēk˱ ǫp˲zętǝ (L318b Tungelroy, ...
L268p Velden),
ǝnǝ štēk˱ ǫp˲zętǝ (L331p Swalmen),
een voor maken:
ǝn [voor] mãkǝ (L217p Meerlo, ...
Q030p Schinveld),
ǝn [voor] mǫǝkǝ (Q194p Rijckholt),
een voor uitgraven:
ǝn vūr ūt˲grāvǝ (L377p Maasbracht),
een voor uitschieten:
ǝn vő̜u̯r øę̄ǝtsxītǝ (P118p Kozen),
een voor uitwerpen:
ǝn vūǝr ūtwɛrǝpǝ (Q027p Doenrade),
een voord uitsmijten:
ǝn vōrt˱ ūtsmītǝ (L288a Ospel),
het begin maken:
ǝt˱ bǝgen mãkǝ (L381b Peij),
het/een aanwerk maken:
ǝn ānwɛrǝk mãkǝ (L267p Maasbree, ...
L290p Panningen,
L271p Venlo),
ǝt˱ ānwɛrǝk mãkǝ (L324p Baexem, ...
L269p Blerick,
L269a Hout-Blerick,
L376p Linne,
L381b Peij)
|
Als men een klein, niet met de ploeg te bewerken stuk land, en vooral de moestuin met de spade gaat omwerken, spit men aan één der kanten de aanvangsvoor uit. De aarde daarvan wordt 1) ofwel op de kruiwagen naar het andere eind van het stuk land of de tuin vervoerd om daar als vulling van de laatste voor te dienen, 2) ofwel over het te spitten stuk verspreid. De aan het einde van het lemma vermelde termen drukken vooral het begin van het spitwerk uit. Voor sommige termen vergelijke men ook het lemma DE EERSTE VOOR PLOEGEN. voor het [...]-gedeelte van sommige varianten zij verwezen naar het lemma PLOEGVOOR. [A 33, 18 + 18a; N 11A, 148f; div.]
I-1
|