34569 |
driewielige kar |
barou:
boru (P220p Mechelen-Bovelingen),
begnon:
binjõ (P210a Walsbets),
bolderkar:
bǫldǝrkɛr (P177p Zepperen),
bolderwagen:
bǫldǝwāgǝ (L381p Echt, ...
Q032a Puth),
bortelwagen:
bǫdǝlwāgǝl (P175p Gingelom, ...
P168p Neerwinden),
bǫdǝlwāgǝn (P176p Sint-Truiden),
bǫdǝlwǭgǝl (P183p Mielen-boven-Aalst, ...
P121p Ulbeek),
driepikkel:
dręi̯pekǝl (P115p Duras, ...
P172p Wilderen),
driewieler:
drē̜wilǝr (P048p Halen),
dręi̯wilǝr (L318a Keent, ...
L266p Sevenum),
drīwīlǝr (L317p Bocholt),
driewielkar:
dręi̯wīǝlkār (K317p Leopoldsburg),
tombereau:
tombǝron (P212p Walshoutem),
tombǝrō (K353p Tessenderlo)
|
Kar die behalve twee grote wielen ook een klein wiel vooraan heeft. Deze kar komt alleen voor in Haspengouw (ten zuiden van de lijn Tongeren-St. Truiden) en heeft dezelfde functie als de stortkar. Het paard trekt deze kar door middel van een zwenghout (zie dat lemma). Er komt ook een variant voor met twee kleine wieltjes vooraan in plaats van √©√©n. Toch is ook dit een kar, aangezien het paard deze ook door middel van een zwenghout voorttrekt en niet, zoals bij een wagen, door middel van een dissel. Voor de driewielige kar worden herhaaldelijk de woordtypen clitchèt en bortelkar opgegeven. Deze opgaven worden behandeld onder het lemma stortkar. [N 17, 41a-b; N G, 51 + 66a-d + 68a; L 27, 64; A 27, 23; A 42, 9a-b; Lu 5, 23, monogr]
I-13
|