32537 |
grauwe mand |
banst:
bāst (P176p Sint-Truiden),
boerenmand:
bōrǝmanj (L318p Stramproy),
grauwe mandel:
grǭw manjǝl (L423p Stokkem),
grijze korf:
gręjzǝ kø̜̄rǝf (Q095p Maastricht),
grijze mand:
gręjs māǝŋ (Q071p Diepenbeek),
grīs manj (L321p Neeritter),
grīs maŋ (L289p Weert),
groene ben:
grȳnǝ bɛn (L163p Ottersum),
mand:
man (K353p Tessenderlo),
manj (L318p Stramproy),
mān (P047p Loksbergen),
mānt (L265p Meijel),
vatsmand:
vātsmāŋ (L291p Helden
[(voor aardappels en rapen en bieten)]
),
vatsmandel:
vātsmandǝl (Q013p Uikhoven
[(naar de inhoud van een graanvat (ongeveer 20 liter))]
),
wissenmand met oren:
wesǝ mān męt˱ ūrǝ (Q001p Zonhoven)
|
Mand met twee oren, gemaakt van grauwe, dus ongeschilde, wissen. Vgl. afb. 285. Zie voor het woordtype vatsmand en vatsmandel ook het lemma ɛmaatmand (soorten)ɛ.' [N 40, 38]
II-12
|