| 32767 |
ijzeren eg |
ijzeren [eg]:
izǝrǝ [eg] (L353p Eksel),
zǝrǝn [eg] (Q015p Stein, ...
Q014p Urmond),
ē̜.zǝrǝ [eg] (Q072p Beverst, ...
Q071p Diepenbeek,
Q002a Godschei,
Q002p Hasselt,
L414p Houthalen,
Q001p Zonhoven),
ē̜zǝr [eg] (K314p Kwaadmechelen
[(vierkant)]
, ...
P045p Meldert,
P222p Opheers,
K353p Tessenderlo,
P044p Zelem),
ē̜zǝrǝ [eg] (K315p Oostham, ...
K353p Tessenderlo),
ęi̯.zǝrǝ [eg] (Q003p Genk, ...
Q081a Heesveld-Eik,
Q082p Munsterbilzen),
ęi̯zǝrǝn [eg] (K278p Lommel),
ī.zǝr [eg] (Q010p Opgrimbie),
ī.zǝrǝ [eg] (L417p As, ...
Q009p Maasmechelen,
L418p Niel-bij-As,
L416p Opglabbeek,
Q005p Zutendaal),
īzdǝrǝ [eg] (L291p Helden, ...
L288a Ospel,
L290p Panningen),
īzǝr [eg] (L282p Achel, ...
L269b Boekend,
L426z Holtum,
L289a Hushoven,
L321a Ittervoort,
L387p Posterholt,
L329p Roermond,
Q208p Vijlen),
īzǝrǝ [eg] (L192b Aijen
[(vierkant)]
, ...
L295p Baarlo,
Q019p Beek,
Q121c Bleijerheide,
L247p Broekhuizen,
Q035p Brunssum,
L431p Dieteren,
L430p Einighausen,
Q202p Eys,
L164p Gennep,
Q018p Geulle,
Q193p Gronsveld,
Q113p Heerlen,
L246p Horst
[(vierkant)]
,
Q188p Kanne,
Q111p Klimmen,
L265b Kronenberg
[(vierkant)]
,
L211p Leunen,
L248p Lottum
[(vierkant)]
,
L332p Maasniel
[(vierkant)]
,
Q192p Margraten,
Q204a Mechelen,
L424p Meeswijk,
L246b Melderslo,
L115p Mook
[(vierkant)]
,
L288p Nederweert,
L322a Nunhem,
Q036p Nuth,
L427p Obbicht,
L288a Ospel,
L163p Ottersum
[(vierkant)]
,
L381b Peij
[(zigzageg)]
,
L381a Putbroek,
Q032a Puth,
Q111q Ransdaal
[(vierkant)]
,
Q194p Rijckholt
[(vierkant)]
,
Q099q Rothem,
Q098p Schimmert,
Q032p Schinnen,
L266p Sevenum,
Q101a Sibbe / IJzeren,
L192a Siebengewald
[(vierkant)]
,
Q020p Sittard,
L331p Swalmen
[(aan één kant te gebruiken)]
,
L374p Thorn,
Q097p Ulestraten,
L210p Venray,
L214p Wanssum,
L289p Weert,
Q201p Wijlre
[(vierkant)]
,
Q094b Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler),
%%van deze varianten is het eerste lid, staande vóór het vrouwelijke en met een klinker beginnende eg, tot een vorm zonder uitgang gereduceerd%%
ē̜i̯zǝr [eg] (P175p Gingelom),
veld[eg]:
vɛlt˱[eg] (L330p Herten)
|
De drie- of vierhoekige eg waarvan zowel het geraamte als de tanden van ijzer waren; zie afb. 55 en 56. Waar zulk een eg als onkruideg en/of als zaadeg diende, is vermeld in de betrokken lemmata verderop. De vorm die de ijzeren eg ter plaatse kon hebben, is hieronder voorgesteld door de tekens ∆ en vierkant. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''.' [JG 1a + 1b add.; N 11, 70 + 71 + 72 add.; N 11A, 161; N J, 10; A 13, 16b; monogr.]
I-2
|